ECLI:NL:CRVB:2012:BV6836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/5657 MAW + 10/1298 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Zeilemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de nabetaling van bezoldiging en verrekening van inkomsten bij schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nabetaling van bezoldiging aan appellant, die als kanonnier der derde klasse bij de Koninklijke landmacht was aangesteld. Appellant was per 1 april 2003 ontslagen, maar dit ontslag werd later door de Raad vernietigd. Appellant verzocht de minister om schadevergoeding voor het onrechtmatig verleende ontslag, wat leidde tot een besluit van de minister om een bruto schadevergoeding toe te kennen voor de gederfde bezoldiging over een bepaalde periode. De minister besloot echter dat het door appellant verdiende loon bij zijn nieuwe werkgever in mindering zou worden gebracht op de schadevergoeding.

Appellant ging in beroep tegen het besluit van de minister, maar de rechtbank verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond. De minister had de wettelijke rente over de schadevergoeding niet vergoed, maar de rechtbank oordeelde dat de nabetaling van bezoldiging geen schadevergoeding is, maar voortvloeit uit de eerdere uitspraak van de Raad. In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellant opnieuw overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de minister op de nabetaling van de bezoldiging het door appellant verdiende loon in mindering mag brengen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om terug te komen op de vaste rechtspraak.

De Raad besloot dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd er geen vergoeding van proceskosten toegewezen, omdat er geen termen aanwezig waren om dit te doen. De uitspraak werd gedaan door K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van griffier M.C. Nijholt, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

09/5657 MAW
10/1298 MAW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 september 2009, 09/1497 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (minister)
Datum uitspraak: 23 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Staatssecretaris van Defensie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2012. Namens appellant is verschenen mr. P. Reitsma, advocaat. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C.H. Pot en mr. M. Antzoulates.
II. OVERWEGINGEN
1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Staatssecretaris van Defensie.
2. Appellant was sinds 9 december 2002 als kanonnier der derde klasse aangesteld bij de Koninklijke landmacht en geplaatst bij het Schoolbataljon Noord. Bij besluit van 27 februari 2003 is hij, met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), per 1 april 2003 ontslagen. Bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 december 2006 (LJN AZ5230) is - voor zover hier van belang - dit besluit van 27 februari 2003 vernietigd.
2.1. Op 8 januari 2008 heeft appellant de minister verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade ten gevolge van het hem onrechtmatig verleende ontslag.
2.2. Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft de minister aan appellant ingevolge artikel 115 van het AMAR - voor zover hier van belang - een bruto schadevergoeding toegekend voor de gederfde bezoldiging over de periode van 1 april 2003 tot 9 juni 2007, waarbij de minister er op gewezen heeft dat op de gederfde bezoldiging in mindering wordt gebracht het door appellant in deze periode maandelijks verdiende bedrag bij zijn nieuwe werkgever.
2.3. Bij besluit van 10 februari 2009 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 augustus 2008 - voor zover hier van belang - gegrond verklaard wat betreft het niet vergoeden van de wettelijke rente over de schadevergoeding en ongegrond verklaard wat betreft de verrekening van de door appellant verdiende inkomsten bij zijn nieuwe werkgever op de aan hem uitbetaalde schadevergoeding.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, voor zover het betreft de motivering van de berekening van de wettelijke rente en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. Het beroep is - met de opmerking dat de nabetaling van bezoldiging geen schadevergoeding is, maar voortvloeit uit de uitspraak van 21 december 2006 - voor het overige ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 5 juni 2008, LJN BD5395) mag de minister op de nabetaling van de bezoldiging een door appellant in de betreffende periode genoten loon in mindering brengen. In hetgeen namens appellant is aangevoerd, vindt de Raad geen aanleiding terug te komen op zijn vaste rechtspraak. De beroepsgrond van appellant slaagt dan ook niet.
4.2. Met betrekking tot het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak door de minister genomen besluit van 22 maart 2010, zoals nader aangevuld bij ongedateerd schrijven met nummer 9992760, overweegt de Raad dat dit besluit - naar ter zitting is verklaard - geheel aan het bezwaar van 18 september 2008 tegemoet komt. De Raad stelt vast dat het geding in hoger beroep zich daarom niet op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede uitstrekt tot dit besluit.
4.3. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2012.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) M.C. Nijholt.
HD