ECLI:NL:CRVB:2012:BV6816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6020 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit minister inzake sollicitatie Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die in 2000 als reservist bij de Koninklijke Luchtmacht was aangesteld. Appellant had gesolliciteerd naar de functie van Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior binnen het 1 CIMIC bataljon, maar zijn sollicitatie werd niet in behandeling genomen door de minister van Defensie. De Raad oordeelde dat de minister appellant na een gesprek op 6 oktober 2009 had moeten wijzen op de verhoging van de rang van de functie van kapitein naar majoor. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van de minister berustte op een onvolledige heroverweging in bezwaar en niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Raad vernietigde deze uitspraak en het bestreden besluit. De minister werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de functie van Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior met de rang van majoor aan appellant moest worden aangeboden. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.748,- bedroegen, en moest het griffierecht van € 374,- worden vergoed.

Uitspraak

10/6020 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 oktober 2010, 10/2683 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (minister)
Datum uitspraak: 23 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.C.M. Klatten. Namens de minister is verschenen mr. drs. A.J. Verdonk.
II. OVERWEGINGEN
1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Staatssecretaris van Defensie.
2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant is in 2000 aangesteld als reservist bij de Koninklijke luchtmacht. Eind 2007 heeft hij contact gehad met S, netwerkmanager van het netwerk Humanitarian Affairs (HA) van het 1 Civil Military Cooperation (CIMIC) bataljon, over het gaan vervullen van een functie bij het netwerk HA. Op 20 december 2007 heeft appellant een gesprek gehad met S en W, netwerkvoorzitter van het netwerk HA. Daarbij is door S en W aan appellant meegedeeld dat het voornemen bestond hem voor te dragen voor benoeming in de functie van Functioneel Specialist Vluchtelingenvraagstukken.
2.2. Bij besluit van 15 juli 2008 heeft de minister aan appellant meegedeeld dat zijn sollicitatie naar een functie binnen het 1 CIMIC bataljon niet in behandeling wordt genomen. Het door appellant daartegen gemaakte bezwaar heeft de minister bij besluit van 1 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 22 juli 2009 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 december 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de minister opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Op 6 oktober 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen appellant en vertegenwoordigers van het netwerk HA van het 1 CIMIC bataljon, onder wie S. Daarbij is aan appellant de functie van Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior (voorheen genoemd: Functioneel Specialist Vluchtelingenvraagstukken, zijnde de onder 2.1 vermelde functie) aangeboden, waaraan op dat moment de rang van kapitein was verbonden. Appellant heeft hierop te kennen gegeven dat hij deze rang niet passend vond.
Bij besluit van 4 maart 2010 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 juli 2008 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan de functie van Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior die op 6 oktober 2009 aan appellant is aangeboden de rang van kapitein was verbonden en dat de minister, gezien het standpunt van appellant met betrekking tot deze rang, niet anders kon doen dan deze functie niet aan appellant toe te wijzen. Verder heeft de rechtbank het argument van appellant dat deze functie nadien is opgewaardeerd tot de rang van majoor, van de hand gewezen. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat aan de functie van Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior eind 2009/begin 2010 weliswaar de rang van majoor is gekoppeld, maar dat deze functie niet identiek was aan de eerdere variant aangezien een strategisch element aan de functie is toegevoegd, en dat de aanpassing geen gevolgen heeft gehad voor degenen die de functie ten tijde van de aanpassing al vervulden. Volgens de rechtbank kon de minister met de aanpassing in deze procedure ook geen rekening houden, omdat deze ten tijde van het gesprek op 6 oktober 2009 nog niet was gerealiseerd. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de functie van Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior in de rang van luitenant-kolonel of majoor niet toe te wijzen aan appellant.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
4.1. Niet in geschil is dat appellant geschikt kan worden geacht voor de functie van Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior, die op 6 oktober 2009 door de minister aan appellant is aangeboden en waaraan op dat moment de rang van kapitein was verbonden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant had moeten worden benoemd in deze functie met daaraan verbonden een hogere rang dan de rang van kapitein.
4.2. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting over de functie van Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior desgevraagd verklaard dat eind 2009/begin 2010 een tekort bestond aan gekwalificeerde kandidaten voor deze functie en dat de rang daarvan is verhoogd om de functie aantrekkelijker te maken. Hieruit moet worden afgeleid dat met de verhoging van de rang de functie inhoudelijk niet, althans niet in relevante mate, is gewijzigd en dat er op zichzelf nog steeds niets aan in de weg staat appellant in deze functie te benoemen. Verder moet worden vastgesteld dat de verhoging van de rang ten tijde van het nemen van het bestreden besluit al was gerealiseerd en dat de desbetreffende functie toen nog vacant was. Gezien de specifieke omstandigheden van dit geval lag het op de weg van de minister om appellant er na het gesprek van 6 oktober 2009 op te wijzen dat de rang van de functie van Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior inmiddels was verhoogd naar de rang van majoor en om hem de functie met deze rang aan te bieden. Daarbij merkt de Raad op dat uit de beschikbare stukken weliswaar blijkt dat appellant de rang van kapitein niet passend vond, maar dat uit de stukken niet kan worden afgeleid dat, zoals de minister heeft gesteld maar appellant heeft betwist, appellant te kennen heeft gegeven dat hij alleen benoemd wilde worden in een functie met de rang van luitenant-kolonel. Doordat de minister heeft nagelaten de functie van Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior met de rang van majoor aan appellant aan te bieden, berust het bestreden besluit op een onvolledige heroverweging in bezwaar en is het in strijd met de artikelen 7:11, eerste lid, en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen. De Raad ziet geen mogelijkheid tot finale geschillenbeslechting binnen zijn bereik. De minister zal alsnog de functie van Projectmanager Vluchtelingenvraagstukken senior met de rang van majoor aan appellant moeten aanbieden. Mede aan de hand van de reactie van appellant hierop zal de minister vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Tot slot ziet de Raad aanleiding de minister op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 874,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 874,- wegens kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 4 maart 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
Draagt de minister op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de minister in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.748,-;
Bepaalt dat de minister aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 374,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en H.C.P. Venema en J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2012.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) M.R. Schuurman.
HD