[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2010, 08/1300 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 17 februari 2012
Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Gloudi de beroepsgronden nader aangevuld en nadere stukken in het geding gebracht.
Het Uwv heeft hierop gereageerd, onder overlegging van een nader stuk.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2012. Appellant en mr. Gloudi zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.
1. Aan appellant is met ingang van 11 maart 1992 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 20 juli 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 21 september 2007 ingetrokken op de grond dat appellant met ingang van die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en heeft daarbij een verklaring van zijn behandelend psychiater drs. B.H.M.J. Sonnenschein van 15 oktober 2007 overgelegd.
2. Bij besluit van 15 maart 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd, wat het medisch aspect ervan betreft, op een rapport van B. Oskam, psychiater-psychoanalyticus, van 30 januari 2008, die appellant op verzoek van bezwaarverzekeringsarts O.C. van Oostrum heeft onderzocht, en op het rapport van 20 februari 2007 (lees: 2008) van genoemde bezwaarverzekeringsarts. Wat het arbeidskundig aspect betreft, is het bestreden besluit gebaseerd op arbeidskundige rapportages van 20 november 2007 en 11 maart 2008. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
3.1. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hij wegens psychische klachten nog steeds volledig arbeidsongeschikt is en om die reden de aan hem voorgehouden functies niet kan vervullen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een rapport van psychiater dr. R.V. Schwarz van 13 oktober 2008 in het geding gebracht. Het Uwv heeft een reactie ingezonden van Oskam van 18 februari 2009 op het rapport van dr. Schwarz. De rechtbank heeft vervolgens J. Rübsaam, psychiater, tot deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Bij rapport van 7 juli 2009 heeft Rübsaam verslag gedaan van zijn onderzoek, zijn bevindingen en conclusies te kennen gegeven en de hem door de rechtbank gestelde vragen beantwoord. In reactie hierop heeft appellant een verklaring van drs. Sonnenschein van 11 november 2009 overgelegd.
3.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Raad het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige medisch deskundige in beginsel dient te worden gevolgd, tenzij zich feiten en omstandigheden voordoen die voldoende grond opleveren om van deze lijn af te wijken en zij heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de Raad van 24 juni 2009, LJN BI9799. In reactie op de beroepsgronden van appellant heeft de rechtbank geoordeeld dat het rapport van de door haar ingeschakelde deskundige niet onzorgvuldig is en voldoende overtuigend onderbouwd en zich in dit geval geen feiten of omstandigheden voordoen die voldoende grond opleveren om van dat rapport af te wijken. Het verzoek van appellant om de resultaten af te wachten van een psychiatrisch onderzoek van 9 februari 2010 heeft de rechtbank afgewezen. Nu de deskundige heeft ingestemd met de bij het bestreden besluit aangenomen belastbaarheid voor arbeid, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 20 februari 2008, kan, zo heeft de rechtbank overwogen, het bestreden besluit in stand blijven.
4.1. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte de bevindingen en conclusies van de deskundige Rübsaam heeft gevolgd. In zijn ogen zijn er wel feiten en omstandigheden die grond opleveren om af te wijken van de regel dat de rechter het oordeel van de door hem ingeschakelde medisch deskundige dient te volgen. Appellant heeft daarbij gewezen op door hem ingebrachte stukken, waaronder een medisch onderzoeksverslag van een verzekeringsarts van het Uwv van 5 september 2011. Voorts heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het rapport van de deskundige niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Tot slot heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gewacht op de resultaten van het psychiatrisch onderzoek van 9 februari 2010.
4.2. Het Uwv heeft zich in zijn verweerschrift gesteld achter de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft er daarbij op gewezen dat het in dit geding gaat om de gezondheidstoestand van appellant op 21 september 2007 en dat de door appellant ingebrachte stukken hem niet doen twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. Aan het door appellant ingebrachte medisch onderzoeksverslag van 5 september 2011 komt, zo heeft het Uwv gesteld, geen relevante betekenis toe wat de gezondheidstoestand van appellant op 21 september 2007 betreft.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. In het voorliggende geval doen zich geen feiten en omstandigheden voor die maken dat moet worden geoordeeld dat de rechtbank had moeten afwijken van de regel dat de rechter de bevindingen en conclusies dient te volgen van een door hem benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige. De omstandigheden die appellant in dit verband heeft aangevoerd, zijn niet als zodanige feiten en omstandigheden aan te merken. Het door appellant in hoger beroep ingebrachte medisch onderzoeksverslag ziet op een veel latere datum dan de datum in geding (21 september 2007) en aan het feit dat in dat onderzoeksverslag de diagnosen worden genoemd die appellants behandelend psychiater heeft gesteld, komt niet zodanige betekenis toe dat in hoger beroep moet worden geoordeeld dat sprake is van een feit of omstandigheid op grond waarvan van de hiervoor genoemde regel moet worden afgeweken. Voorts is er geen grond om te concluderen dat het onderzoek van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige niet zorgvuldig is verricht of dat deze zijn bevindingen en conclusies niet deugdelijk heeft onderbouwd. De Raad stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank hierover heeft gegeven in de aangevallen uitspraak.
5.3. De beroepsgrond dat de rechtbank appellant in de gelegenheid had moeten stellen het resultaat van een psychiatrisch onderzoek van 9 februari 2010 in te brengen, slaagt ook niet. Daartoe wijst de Raad er op dat dit onderzoek in het kader van appellants behandeling is verricht en om die reden er niet op was gericht om de gezondheidstoestand van appellant op de in dit geding relevante datum 21 september 2007 vast te stellen. De Raad stelt daarbij vast dat het resultaat van dit onderzoek in hoger beroep niet alsnog door appellant is ingebracht.
5.4. De beroepsgronden van appellant treffen geen doel, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen termen om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H. Bolt en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2012.