[Appellant], wonende te [woonplaats], Canada (appellant),
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 16 februari 2012
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 september 2010, kenmerk BZ01170721 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940 1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2012. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is in 1937 geboren in het toenmalig Nederlands-Indië. Verweerder heeft in 1995 aanvaard dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo. In 1997 is appellant erkend als burger-oorlogsslachtoffer. Als zodanig is hem onder meer een toeslag en in 2002 ook een periodieke uitkering toegekend.
1.2. Bij berekeningsbeschikking van 31 oktober 2009 heeft verweerder de definitieve uitkering over 2008 vastgesteld. Hiertegen heeft appellant geen rechtsmiddel ingesteld.
1.3. Bij besluit van 17 december 2009 heeft verweerder de uitkering van appellant per 1 januari 2009 vastgesteld op € 439,16 bruto per maand. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de hoogte van de uitkering. Voor het overige is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Met het primaire besluit van 17 december 2009 heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel VI van de Wet van 20 november 2008, Stb. 531, tot wijziging van onder meer de Wubo. Deze wijzigingswet is op 1 januari 2009 in werking getreden. In artikel VI is onder meer bepaald dat de periodieke uitkering die de gerechtigde op de datum van inwerkingtreding van deze wet ontvangt per deze datum opnieuw wordt vastgesteld, waarbij wordt uitgegaan van de uitkering waarop de gerechtigde recht heeft op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze wet.
2.2. Bij het besluit van 17 december 2009 is verweerder - in overeenstemming met artikel VI - uitgegaan van de periodieke uitkering over december 2008, zoals definitief vastgesteld bij de berekeningsbeschikking van 31 oktober 2009. Deze staat thans niet meer ter discussie, want deze is in rechte onaantastbaar geworden. Op deze uitkering over december 2008 heeft verweerder de indexering per 1 januari 2009 toegepast, zoals voorgeschreven in artikel 25, eerste lid, van de Wubo. In hetgeen door appellant naar voren is gebracht, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat hiermee de periodieke uitkering van appellant per 1 januari 2009 onjuist is vastgesteld.
2.3. Appellant heeft aangevoerd dat de toeslag voor uitkeringsgerechtigden van 65 jaar of ouder ten onrechte alleen is berekend over zijn uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Zijns inziens zou deze toeslag ook moeten worden verleend op zijn overige (Canadese en Curaçao'se) pensioenen. De Raad stelt voorop dat het bestreden besluit niet handelt over hernieuwde vaststelling van de hier bedoelde toeslag en evenmin daarover behoefde te handelen. Maar ook afgezien daarvan kan de stelling van appellant niet slagen. Zoals verweerder met juistheid heeft uiteengezet, stelt artikel 23 van de Wubo voor toekenning van de toeslag - voor zover hier van belang - alleen de eis dat de betrokkene 65 jaar of ouder is. Of de betrokkene in feite AOW-pensioen ontvangt, en zo ja hoeveel, is niet relevant. Weliswaar is het bedrag van de toeslag gekoppeld aan enkele in de AOW genoemde bedragen, maar daarmee is de toeslag nog geen toeslag op of over het AOW-pensioen. Reeds hierom is er geen grond voor een ruime uitleg van de Wubo zoals door appellant bepleit.
2.4. De door appellant naar voren gebrachte beroepsgronden met betrekking tot de bepaling van de inkomsten uit vermogen vallen eveneens buiten het bestek van de hier aan de orde zijnde besluitvorming. Bovendien zijn zij in wezen gericht tegen de wettelijke regeling als zodanig, meer in het bijzonder tegen de in artikel 28, vierde lid, van de Wubo voorgeschreven toepassing van het forfaitaire rendementspercentage genoemd in artikel 5.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (WIB). De innerlijke waarde en de billijkheid van deze wetsbepalingen staan niet ter beoordeling van de rechter. Dat appellant in Canada woont en dat daarom - naar hij stelt - de WIB voor hem niet onverkort geldt, kan er voorts niet toe leiden dat artikel 28, vierde lid, van de Wubo in zijn geval anders zou moeten worden uitgelegd dan bij andere uitkeringsgerechtigden. Het gaat hier immers niet om toepassing van de WIB zelf, maar om een van de WIB afgeleide berekeningswijze bij de toepassing van de Wubo. Laatstgenoemde wet maakt daarbij geen onderscheid naargelang de uitkeringsgerechtigde binnen dan wel buiten Nederland woont.
2.5. Het beroep is dus ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.