ECLI:NL:CRVB:2012:BV3887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5872 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake de oplegging van een maatregel op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 28 september 2005 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en is onderworpen aan arbeidsverplichtingen. Het College heeft appellant eerder eenmalig de bijstand verlaagd vanwege onvoldoende medewerking aan een re-integratietraject. In een later besluit heeft het College de bijstand opnieuw verlaagd, omdat appellant binnen een jaar opnieuw ernstig tekort is geschoten in de naleving van zijn verplichtingen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich heeft ingespannen om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat de verlaging onredelijk zwaar is.

Uitspraak

09/5872 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2009, 09/2236 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 14 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat te Soest, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2011. Appellant is met bericht niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Ahmed, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 28 september 2005 - met een korte onderbreking van drie maanden - een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op appellant zijn de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB van toepassing.
1.2. Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het College de bijstand van appellant eenmalig verlaagd met € 200,--, op de grond dat appellant in onvoldoende mate heeft meegewerkt aan een re-integratietraject. Daarbij is overwogen dat appellant zich dusdanig heeft gedragen dat het traject niet met goed gevolg is afgerond. Appellant is meersmalen zonder bericht niet verschenen en heeft zich tijdens de trainingen weigerachtig en niet coöperatief opgesteld. Tegen het besluit van 8 juli 2008 heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Bij besluit van 12 december 2008 heeft het College de bijstand van appellant verlaagd met € 400,--, op de grond dat appellant binnen één jaar na oplegging van een maatregel opnieuw ernstig tekort is geschoten in de naleving van zijn uit de WWB voortvloeiende verplichtingen.
1.4. Bij besluit van 9 april 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 12 december 2008 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat Vacature Service Amsterdam (hierna: VSA) voor appellant bij twee vacatures heeft bemiddeld. Het betrof vacatures bij [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) en [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]). Appellant is tekortgeschoten in zijn verplichting om arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen, omdat hij zonder bericht van verhindering tot twee keer toe niet op een kennismakingsgesprek bij [bedrijf 2] en evenmin op een voorlichtingsdag bij [bedrijf 1] is verschenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 april 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij zich steeds heeft ingespannen om aan zijn arbeidsverplichtingen in het kader van de WWB te voldoen. Naar de mening van appellant is het hem niet te verwijten dat hij twee keer niet is verschenen op een voorlichtingsdag. Om aan te tonen dat hij gesolliciteerd heeft wijst appellant op zijn inschrijvingen bij zes uitzendbureaus. Ten slotte heeft appellant gesteld dat hij door de toegepaste verlaging onredelijk zwaar wordt getroffen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor de toepasselijke wet- en regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellant ernstig tekort is geschoten in de naleving van de op hem rustende arbeidsverplichtingen. De aangevoerde beroepsgronden brengen de Raad niet tot een ander oordeel. Appellant stelt dat hij niet op de voorlichtingsdag bij [bedrijf 1] is verschenen omdat hij het bedrijf aan de hand van de aangeleverde plattegrond niet heeft kunnen vinden en zich vervolgens na een half uur bij [bedrijf 1] heeft afgemeld. De Raad is van oordeel dat van appellant een grotere inspanning had mogen worden verwacht om tijdig op de betreffende locatie te verschijnen, nu het gaat om activiteiten gericht op het vinden van een betaalde baan. In dit verband merkt de Raad op dat appellant heeft verklaard twee keer te zijn uitgenodigd door [bedrijf 1]. Appellant heeft zich voor de eerste uitnodiging telefonisch afgemeld en kon zich niet meer herinneren wat de reden van afwezigheid was. Het tot twee keer toe niet verschijnen op een voorlichtingsdag bij [bedrijf 1] kan appellant dan ook worden verweten. Appellant is voorts tweemaal schriftelijk uitgenodigd om te verschijnen voor een persoonlijk gesprek bij [bedrijf 2], om te bezien of appellant geschikt was voor een eventueel door het bedrijf aan te bieden opleidingstraject en werk. Appellant heeft op beide uitnodigingen niet gereageerd en was gelet op een e-mailbericht van 3 oktober 2008 voor navraag hierover telefonisch niet bereikbaar. Appellant heeft tijdens een gesprek op 26 november 2008, op de vraag waarom hij niet was verschenen, geen uitleg gegeven en de ontvangst van de uitnodigingen niet betwist. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het niet reageren op de uitnodigingen van [bedrijf 2] appellant eveneens kan worden verweten. Voorts merkt de Raad op dat de stelling van appellant dat hij bij zes uitzendbureaus ingeschreven staat, niet met schriftelijke stukken is onderbouwd.
4.2. Nu de onder 4.1 genoemde gedragingen vallen binnen een periode van een jaar na een eerder besluit tot verlaging van 8 juli 2008 heeft het College met toepassing van artikel 3a, eerste lid, van de Afstemmingsverordening terecht een zwaardere maatregel opgelegd. De Raad is niet gebleken dat het College daarbij geen rekening heeft gehouden met appellants mogelijkheden en de omstandigheden waarin hij verkeerde. Voorts behoefde het College onder de gegeven omstandigheden geen gebruik te maken van zijn matigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Afstemmingsverordening.
4.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2012.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) B. Bekkers.
HD