ECLI:NL:CRVB:2012:BV3844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6434 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand met een toeslag van 10% van het minimumloon en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan een betrokkene die zich had gemeld bij de Sociale Dienst Walcheren. De betrokkene, afkomstig uit Indonesië, had bijstand aangevraagd en ontving een toeslag van 10% van het minimumloon. De Raad oordeelde dat de Wet werk en bijstand (WWB) geen ruimte biedt voor een hogere bijstandsnorm voor alleenstaanden van 65 jaar of ouder, aangezien de betrokkene op het moment van de aanvraag 54 jaar oud was. Het beroep van de betrokkene op het gelijkheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), werd verworpen. De Raad stelde vast dat de betrokkene de noodzakelijke kosten van het bestaan kon delen met anderen in dezelfde woning, wat de hoogte van de bijstandsverlening beïnvloedde. De gestelde incidentele kosten voor duurzame gebruiksgoederen konden niet leiden tot een verhoging van de gemeentelijke toeslag. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een hogere toeslag dan de standaard 10%.

Uitspraak

09/6434 WWB
09/6708 WWB
10/1398 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Walcheren (hierna: dagelijks bestuur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 5 november 2009, 09/123 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
betrokkene
en
het dagelijks bestuur
Datum uitspraak: 14 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. M.J. Hulsbosch, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft eveneens hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. Hulsbosch een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2011. Voor betrokkene is mr. Hulsbosch verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C. Vermeer, werkzaam bij de Sociale Dienst Walcheren.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft zich, komende vanuit Indonesië, op 4 augustus 2008 bij de Sociale Dienst Walcheren gemeld voor (een voorschot op) een bijstandsuitkering. Met ingang van die datum huurt betrokkene een kamer bij zijn broer aan de [adres] in Vlissingen.
1.2. Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur betrokkene over de periode van 18 augustus 2008 tot en met 2 november 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10% van het minimumloon. Met ingang van 3 november 2008 is betrokkene arbeid in loondienst gaan verrichten.
1.3. Bij besluit van 14 januari 2009 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 31 oktober 2008 in zoverre gegrond verklaard dat de ingangsdatum van de bijstand alsnog op 5 augustus 2008 wordt gesteld. Daarbij is overwogen betrokkene, die een kamer huurt in de woning van zijn broer, als woningdeler de noodzakelijke kosten van het bestaan geheel of gedeeltelijk kan delen, zodat hem een toeslag van maximaal 10% van het minimumloon toekomt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen inzake griffierecht en proceskosten, het beroep tegen het besluit van 14 januari 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het dagelijks bestuur opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur bij het besluit van 14 januari 2009 niet op het als een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule op te vatten bezwaar van betrokkene is ingegaan en aldus heeft nagelaten op een van de bezwaargronden te beslissen. De rechtbank heeft overwogen dat het dagelijks bestuur had moeten onderzoeken of sprake was van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 9 van de Verordening toeslagen en verlagingen WWB Sociale dienst Walcheren (hierna: Verordening). Om een beeld te krijgen van de feitelijke situatie had het dagelijks bestuur daartoe een huisbezoek moeten afleggen.
3.1. Betrokkene heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat het hem weigeren van de (hogere) bijstandsnorm voor alleenstaanden van 65 jaar en ouder in strijd is met het verbod op discriminatie zoals neergelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR). Subsidiair heeft betrokkene, naar ter zitting nog is bevestigd, aangevoerd dat hij weliswaar kosten kan delen, maar dat er bijzondere omstandigheden zijn die het dagelijks bestuur op grond van artikel 9 van de Verordening hadden moeten nopen tot het toekennen van een toeslag van 20% in plaats van 10%.
3.2. Het dagelijks bestuur heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte de opdracht heeft gegeven om een huisbezoek af te leggen. Voor een huisbezoek was namelijk geen enkele aanleiding, omdat het feit dat betrokkene extra kosten heeft gemaakt voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, niets afdoet aan het uitgangspunt dat hij als kamerbewoner schaalvoordelen heeft ten opzichte van zelfstandig wonende alleenstaanden wegens het kunnen delen van bepaalde kosten.
3.3. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij betrokkene een huisbezoek afgelegd om te onderzoeken of er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot het toekennen van een hogere toeslag aan betrokkene dan 10%. Bij nader besluit van 19 februari 2010 heeft het dagelijks bestuur geconcludeerd dat deze bijzondere omstandigheden zich niet voordoen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep van betrokkene
4.1. De hoogte van de norm
4.1.1. De Raad stelt voorop dat betrokkene ten tijde in geding 54 jaar oud was en uit dien hoofde op grond van artikel 21 van de WWB recht had op een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande in de leeftijd van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. De WWB biedt geen ruimte om betrokkene niettemin toch in aanmerking te brengen voor bijstand naar de hogere norm voor een alleenstaande in de leeftijd van 65 jaar of ouder.
4.1.2. Ten aanzien van het door betrokkene gestelde ongeoorloofde onderscheid naar leeftijd overweegt de Raad het volgende.
4.1.3. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld is het ingevolge artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het IVBPR niet alleen op de in die artikelen uitdrukkelijk genoemde gronden, maar op welke grond dan ook, verboden onderscheid te maken tussen vergelijkbare gevallen, tenzij dit gerechtvaardigd wordt door objectieve en redelijke gronden.
4.1.4. Voor zover al sprake is van vergelijkbare gevallen, is de Raad op de hierna volgende gronden van oordeel dat het verschil in normbedragen tussen personen van ouder dan 21 jaar, maar jonger dan 65 jaar en personen, die ouder dan 65 jaar zijn, op objectieve en redelijke gronden berust. De Raad acht hierbij doorslaggevend dat van personen van 65 jaar of ouder, die in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren, in het algemeen niet gezegd kan worden dat zij uitzicht hebben op inkomen uit arbeid, waarmee zij hun inkomenspositie kunnen verbeteren. Voor personen in de leeftijdscategorie van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar ligt dat als regel anders. Voor personen van 65 jaar en ouder is daarom aansluiting gezocht bij de uitkeringsnorm die geldt voor gehuwde personen van 65 jaar en ouder in het kader van de Algemene Ouderdomswet. Zij hebben bovendien geen recht op langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de WWB, terwijl personen in de leeftijdscategorie van 21 jaar en ouder maar jonger dan 65 jaar met een langdurig laag inkomen en het ontbreken van uitzicht op inkomensverbetering, indien ook overigens aan de voorwaarden wordt voldaan, daarop wel aanspraak kunnen maken. Het beroep van betrokkene op het in artikel 26 van het IVBPR neergelegde gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
4.2. De toeslag
4.2.1. Op grond van artikel 25 van de WWB kan het college de bijstandsnorm verhogen met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.
In artikel 8, eerste lid, onder c, van de WWB is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm.
In artikel 3, derde lid, van de Verordening is, voor zover hier van belang, bepaald dat de toeslag voor de alleenstaande die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan geheel of gedeeltelijk kan delen met een ander die zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning 10% van het minimumloon bedraagt.
Artikel 9 van de Verordening geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid in bijzondere gevallen af te wijken van de bepalingen in de Verordening, indien onverkorte toepassing daarvan zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.
4.2.2. De Raad stelt vast dat niet in geschil is dat betrokkene de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen met degenen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het dagelijks bestuur wegens bijzondere omstandigheden aanleiding had moeten zien toepassing te geven aan de hardheidsclausule, als bedoeld in artikel 9 van de Verordening.
4.2.3. Betrokkene heeft als bijzondere omstandigheid aangevoerd dat hij genoodzaakt was een aantal duurzame gebruiksgoederen aan te schaffen, zoals een koelkast, wasmachine en gaskachel, omdat zijn broer, eigenaar en hoofdbewoner, daarover niet beschikte. Volgens betrokkene was daarom geen sprake van lagere bestaanskosten wegens woningdeling. De Raad is van oordeel dat deze gestelde incidentele kosten voor duurzame gebruiksgoederen op zichzelf niet kunnen leiden tot periodieke ophoging van de gemeentelijke toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 3, derde lid, van de Verordening. Deze incidentele kosten laten immers onverlet dat betrokkene periodiek terugkerende kosten, zoals huur en vaste lasten, kan delen. Het College heeft in dit verband terecht naar voren gebracht dat betrokkene zonodig een aanvraag om bijzondere bijstand had kunnen doen voor van de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen als hij meende dat hij daarvoor in aanmerking kwam.
4.3. Het hoger beroep van betrokkene slaagt niet.
Het hoger beroep van het dagelijks bestuur
4.4. Gelet op wat hiervoor onder 4.2.2 en 4.2.3 is overwogen, is de Raad met het dagelijks bestuur van oordeel dat een huisbezoek niet behoefde te worden afgelegd om te kunnen beoordelen of sprake was van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven betrokkene een hogere toeslag toe te kennen dan 10% van het minimumloon. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.
4.5. Dit betekent dat het hoger beroep van het dagelijks bestuur slaagt.
4.6. Aan het nadere besluit op bezwaar van 19 februari 2010 komt daarmee de grondslag te ontvallen.
Conclusie
4.7. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep van de betrokkene ongegrond moet worden verklaard. Het besluit van 19 februari 2010 dient te worden vernietigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van betrokkene ongegrond;
Vernietigt het besluit van 19 februari 2010.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2012.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) B. Bekkers.
RB