[Appellant], wonende [woonplaats] (hierna: appellant),
de Raadskamers WUV en WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder).
Datum uitspraak: 19 januari 2012
Deze gedingen, die aanvankelijk zijn gevoerd door de Raadskamers WUV en WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), zijn in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in deze wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV onderscheidenlijk WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 september 2010, kenmerk BZ01203752 (hierna bestreden besluit I). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Appellant heeft tevens beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 september 2010, kenmerk BZ01227333 (hierna: bestreden besluit II). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2011. Appellant is, na voorafgaand schriftelijk bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in december 2008 bij verweerder aanvragen ingediend om toekenning van uitkeringen en voorzieningen als vervolgde in de zin van de Wuv dan wel als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat hij als gevolg van zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië diverse lichamelijke en psychische klachten heeft gekregen.
1.3. Verweerder heeft appellant bij besluit van 13 november 2009, zoals na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit I, erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. De aanvraag om een periodieke uitkering en voorzieningen op grond van deze wet heeft verweerder afgewezen op de grond dat de lichamelijke en psychische klachten van appellant niet door de vervolging maar door andere oorzaken zijn ontstaan.
1.4. Verweerder heeft bij een tweede besluit van 13 november 2009, zoals na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit II, erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De aanvraag om een toeslag en voorzieningen op grond van deze wet heeft verweerder afgewezen op de grond dat er bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld.
1.5. Appellant kan zich er niet mee verenigen dat ten aanzien van zijn lichamelijke en psychische klachten door verweerder geen verband met zijn internering tijdens de Japanse bezetting is aangenomen. Hij stelt dat zijn gebits- en botklachten zijn ontstaan als gevolg van de slechte voedingsituatie in het kamp en dat zijn psychische klachten zijn ontstaan door de karakterverandering die zijn ouders hebben ondergaan in de oorlogsperiode. Zijn vader kwam als een lichamelijk en geestelijk wrak terug uit het kamp waar hij opgesloten en gemarteld was door de Japanners. Zijn moeder is lang op de vlucht geweest waarbij appellant haar tot last was, maar is uiteindelijk toch opgepakt en geïnterneerd. Na de oorlog was zijn vader niet meer in staat om voor appellant te zorgen en zijn moeder wilde niet voor hem zorgen en heeft het gezin verlaten.
2. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep naar voren hebben gebracht als volgt.
2.1. Verweerders besluit om de lichamelijke en psychische klachten als niet verband houdend met de vervolging of het meegemaakte oorlogsgeweld aan te merken is gebaseerd op het advies van zijn geneeskundig adviseur, de arts G. Kho die beschikte over de medische informatie die door de huisarts van appellant was verschaft. Kho constateerde dat de hoofdpijnklachten constitutioneel zijn bepaald, dat de rugklachten zijn veroorzaakt door het vele tillen dat het werk van appellant vroeger vereiste en dat de nekklachten degeneratief van aard zijn. Met betrekking tot de psychische klachten heeft deze arts overwogen dat er sterke aanwijzingen zijn dat appellant voor, tijdens en na de internering - welke ongeveer drie maanden geduurd heeft en waarvan appellant zich niets meer herinnert - ernstig affectief verwaarloosd is door zijn moeder en dat deze verwaarlozing de psychische klachten, zoals faalangst, nervositeit en bindingsangst bij appellant heeft veroorzaakt.
2.2. Verweerder heeft het bezwaar van appellant nog voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Deze arts bevestigde de conclusies van Kho. Ook Ohlenschlager concludeerde dat de etiologie van de psychische klachten is gelegen in de affectieve verwaarlozing door in het bijzonder de moeder en dat de internering, die drie maanden duurde, in de pathogenese geen rol van betekenis heeft gespeeld.
2.3. De Raad heeft in de voorhanden zijnde gegevens geen aanknopingspunt gevonden om aan de juistheid van dit medisch oordeel van verweerders geneeskundig adviseurs te twijfelen. Er zijn geen medische gegevens aanwezig die in andere richting wijzen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat het voor de toepassing van de Wuv en Wubo moet gaan om een direct verband tussen de klachten en de internering. Een indirect verband, zoals bij klachten die zijn ontstaan als gevolg van het door (één van) de ouders opgelopen ernstig kampsyndroom, betreft de zogeheten tweede generatie problematiek, die in het kader van de Wuv niet (meer) en in het kader van de Wubo evenmin meegewogen wordt.
2.4. Het vorenstaande betekent dat de beroepen van appellant ongegrond verklaard moeten worden.
3. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.