ECLI:NL:CRVB:2012:BV1251
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Ongegrond verklaring van verzet inzake griffierecht in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de Raad. De zaak betreft een hoger beroep dat door appellante was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 februari 2011. De Raad had eerder, op 7 juni 2011, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was bijgeschreven op de rekening van de Raad of ter griffie was gestort. Appellante had verzet aangetekend, stellende dat zij bijzondere bijstand voor het griffierecht had aangevraagd en dat het College had toegezegd het griffierecht te voldoen.
Tijdens de zitting van 16 januari 2012 is het verzet behandeld. Appellante was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. Y. Tamer, terwijl het College niet aanwezig was. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijsstukken zijn overgelegd die de stelling van appellante ondersteunen. Bovendien had appellante voorafgaand aan de eerdere uitspraak nooit melding gemaakt van een aanvraag om bijzondere bijstand. De Raad concludeert dat de termijnoverschrijding appellante kan worden verweten, en dat er geen grond is voor het oordeel dat het verzet gegrond is.
De uitspraak van de Raad van 7 juni 2011 blijft derhalve in stand, en het verzet wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.