ECLI:NL:CRVB:2012:BV1251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1719 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaring van verzet inzake griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de Raad. De zaak betreft een hoger beroep dat door appellante was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 februari 2011. De Raad had eerder, op 7 juni 2011, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was bijgeschreven op de rekening van de Raad of ter griffie was gestort. Appellante had verzet aangetekend, stellende dat zij bijzondere bijstand voor het griffierecht had aangevraagd en dat het College had toegezegd het griffierecht te voldoen.

Tijdens de zitting van 16 januari 2012 is het verzet behandeld. Appellante was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. Y. Tamer, terwijl het College niet aanwezig was. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijsstukken zijn overgelegd die de stelling van appellante ondersteunen. Bovendien had appellante voorafgaand aan de eerdere uitspraak nooit melding gemaakt van een aanvraag om bijzondere bijstand. De Raad concludeert dat de termijnoverschrijding appellante kan worden verweten, en dat er geen grond is voor het oordeel dat het verzet gegrond is.

De uitspraak van de Raad van 7 juni 2011 blijft derhalve in stand, en het verzet wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.

Uitspraak

11/1719 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 februari 2011, 10/3114 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 7 juni 2011 heeft de Raad het namens appellante door mr. Y. Tamer, advocaat te ’s-Gravenhage, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 7 juni 2011 heeft mr. Tamer namens appellante verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 16 januari 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Tamer. Het College is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 7 juni 2011 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 2 mei 2011 gestelde termijn is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald.
In verzet heeft appellante aangevoerd dat zij bij het College bijzondere bijstand voor het verschuldigde griffierecht heeft aangevraagd, dat haar is toegezegd dat het College het griffierecht zou voldoen en dat zij verder niets meer heeft vernomen.
De Raad stelt vast dat de gedingstukken geen aanknopingspunten bevatten die de stelling van appellante over aanvraag en toezegging ondersteunen. Appellante heeft aangekondigd bewijsstukken in te zenden, maar heeft dit niet gedaan. De Raad stelt verder vast dat appellante voorafgaand aan de uitspraak van de Raad van 7 juni 2011 nooit melding heeft gemaakt van een aanvraag om bijzondere bijstand. Meer in het bijzonder heeft zij zich binnen de in de brief van de Raad van 2 mei 2011 gestelde termijn niet tot de Raad gewend.
Aan deze vaststellingen verbindt de Raad de conclusie dat er geen grond is voor het oordeel dat de termijnoverschrijding appellante niet kan worden verweten.
Het verzet moet ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
JL