ECLI:NL:CRVB:2012:BV0745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6788 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wubo

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, een herhaalde aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet was aangetoond dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 12 januari 2012 uitspraak gedaan.

De Raad overweegt dat appellante en haar zusters in de kampong waar zij woonden, regelmatig moesten schuilen uit vrees voor de Japanners. Echter, de Raad concludeert dat er geen sprake is van een onder de Wubo te brengen situatie van onderduik, omdat niet is gebleken dat aan het schuilhouden een concrete handeling of maatregel van de bezettende macht is voorafgegaan. De Raad wijst erop dat appellante niet volledig aan het openbare leven heeft deelgenomen, wat ook blijkt uit getuigenverklaringen.

De Raad merkt op dat de erkenning van de zusters van appellante op basis van andere gebeurtenissen heeft plaatsgevonden, die niet door appellante zijn gesteld. De omstandigheden die appellante heeft genoemd, leiden niet tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, ondanks de angstige situaties die zij heeft ervaren. De Raad verklaart het beroep van appellante ongegrond en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2012.

Uitspraak

10/6788 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], Indonesië (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 12 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 juli 2010, kenmerk BZ01167922 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2011. Daar is appellante, zoals aangekondigd, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in oktober 2009 een hernieuwde aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering.
1.2. Bij besluit van 10 februari 2010, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat - kort gezegd - niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
2. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen door partijen in beroep naar voren is gebracht het volgende
2.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wubo wordt, voor zover hier van belang, onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die als burger tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen tengevolge van met krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht, ofwel lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen gedurende de daaraan direct aansluitende periode van ongeregeldheden in het voormalig Nederlands-Indië die naar aard en gevolgen vergelijkbaar zijn met vorenbedoelde omstandigheden.
2.2. Als relevante oorlogsgebeurtenis heeft appellante naar voren gebracht dat zij en haar zusters in de kampong waar ze met hun moeder woonde, regelmatig hebben moeten schuilen uit vrees door de Japanners te worden meegenomen.
2.3. Op grond van de voorhanden zijnde gegevens, waaronder gegevens van twee zusters van appellante, is de Raad met verweerder van oordeel dat hier geen sprake is van een onder de Wubo te brengen situatie van onderduik, omdat niet is gebleken dat aan het schuilhouden een concrete handeling of maatregel van de bezettende macht is voorafgegaan. Uit het eigen relaas van appellante en uit de beschikbare gegevens van de zusters komt naar voren dat appellante zich in die periode niet volledig aan het openbare leven heeft onttrokken. Zo heeft appellante meegeholpen met het vervaardigen/bezorgen van voedselrantsoenen voor de kerk. Ook uit de in beroep overgelegde - uit 1995 daterende - getuigenverklaringen blijkt niet dat er sprake is geweest van een situatie van onderduik. In de eigen getuigenverklaringen, opgesteld ten behoeve van een aanvraag van haar zuster, geeft appellante aan herinneringen te hebben van het elke keer in de rij staan om eten te halen. Bij die aanvraag heeft de oudste zuster verklaard dat bij controle door de Japanners (alleen) de jongste zuster werd verstopt omdat zij opviel door haar lichte uiterlijk.
2.4. Voor zover appellante heeft verwezen naar het feit dat twee van haar zusters wel op grond van de Wubo zijn erkend, merkt de Raad op dat erkenning van deze zusters heeft plaatsgevonden op grond van andere gebeurtenissen. Gebeurtenissen die door appellante niet zijn gesteld noch waarvan uit de voorhanden zijnde gegevens is gebleken dat appellante die gebeurtenissen heeft meegemaakt.
3. Uit het voorgaande volgt dat de door appellante genoemde omstandigheden niet tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer kan leiden. Daarmee is zeker niet miskend dat appellante angstige omstandigheden heeft ervaren, maar de erkenning als burger-oorlogsslachtoffer is gebonden aan de in die wet omschreven gebeurtenissen.
4. Gezien het voorgaande dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
I. Mos.
De griffier is buiten staat te tekenen.
NK