ECLI:NL:CRVB:2012:BV0743

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-433 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van haar oorlogservaringen. De aanvraag werd ingediend in augustus 2009, maar is afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, die op 13 december 2010 een besluit nam dat na bezwaar is gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld, waarbij appellante op 1 december 2011 ter zitting verscheen, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C. Vooijs van de Sociale verzekeringsbank.

De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op het standpunt dat appellante onvoldoende heeft aangetoond dat zij is getroffen door oorlogsgeweld zoals bedoeld in de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad heeft de relevante wetgeving en de feiten van de zaak in overweging genomen. Het artikel 2 van de Wubo definieert een burger-oorlogsslachtoffer als iemand die lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen door handelingen van de vijandelijke bezettende macht tijdens de oorlogsjaren 1940-1945.

De Raad concludeert dat appellante niet kan worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer, omdat de door haar genoemde gebeurtenissen, waaronder een inbraak door vrijheidsstrijders, niet voldoen aan de criteria van oorlogsgeweld zoals gedefinieerd in de Wubo. De trauma's die appellante heeft ervaren, voortkomend uit de oorlogservaringen van haar ouders, zijn niet voldoende om haar aanvraag te rechtvaardigen. De Raad merkt op dat de wet al sinds 1994 gesloten is voor tweede generatie slachtoffers, wat de afwijzing verder onderbouwt.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van appellante ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2012.

Uitspraak

11/433 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad, (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 12 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), is in deze zaak de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet in de plaats getreden van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de -voormalige- Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 december 2010, kenmerk BZ01203807 (verder: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2011, waar appellante is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in augustus 2009 een aanvraag ingediend bij verweerder om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo op grond van haar oorlogservaringen. Appellante heeft psychische en fysieke klachten.
1.2. Op deze aanvraag is afwijzend beslist, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. De bestreden afwijzing is gebaseerd op het standpunt dat in onvoldoende mate is aangetoond dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo.
2.2. Blijkens artikel 2 van de Wubo wordt, voor zover hier van belang, onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die als burger tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen tengevolge van met krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht, ofwel lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen gedurende de daaraan direct aansluitende periode van ongeregeldheden in het voormalig Nederlands-Indië die naar aard en gevolgen vergelijkbaar zijn met de hiervoor bedoelde omstandigheden.
2.3. De Raad kan verweerder in het standpunt volgen dat hiervan in het geval van appellante geen sprake is geweest. Op grond van de oorlogservaringen van de moeder van appellante (seksueel misbruik door Japanners) kan niet worden aanvaard dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De door appellante genoemde inbraak door vrijheidsstrijders betrof, gezien de omschrijving van die gebeurtenis door appellante zelf, een gewone inbraak en dus evenmin oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
2.4. Dat de tijdens en na de oorlog door de ouders van appellante opgelopen trauma’s ook gevolgen hebben gehad voor de opvoeding van appellante en dat zij daaronder heeft geleden kan niet tot een andere conclusie leiden. Een erkenning als oorlogsgetroffene in de zin van de Wubo is alleen mogelijk op grond van de specifieke criteria in die wet. De Raad merkt hierbij nog op dat de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 al sinds 1994 gesloten is voor zogenoemde tweede generatie slachtoffers.
3. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
I. Mos.
De griffier is buiten staat te tekenen.
NK