ECLI:NL:CRVB:2012:BV0424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/820 WUV-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake griffierecht door Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep. Appellante, woonachtig in Californië, Verenigde Staten, had haar post doorgestuurd naar een adres in Nederland, wat leidde tot het risico dat de door de Raad gestelde termijn voor het betalen van het griffierecht zou worden overschreden. De Raad had eerder, op 17 mei 2011, het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was voldaan. Appellante had in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te voldoen, maar dit was niet binnen de gestelde termijn gebeurd.

Tijdens de zitting van 28 november 2011, waar de Sociale verzekeringsbank (SvB) niet aanwezig was, heeft de gemachtigde van appellante verzet gedaan tegen de uitspraak van 17 mei 2011. De Raad oordeelde dat appellante met het doorsturen van haar post naar Nederland het risico had genomen dat zij niet tijdig zou reageren. De gemachtigde van appellante had geen verklaring gegeven voor het niet zelf zorgen voor de betaling van het griffierecht en had ook geen verzoek ingediend om correspondentie naar zijn adres in Nederland te laten sturen.

De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat appellante niet in verzuim was geweest. Het verzet werd ongegrond verklaard, en het te laat betaalde griffierecht van € 35,- zou aan appellante worden terugbetaald. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven.

Uitspraak

11/820 WUV-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet in verband met het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Californië, Verenigde Staten), (hierna: appellante),
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 9 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet van 17 mei 2011 heeft de Raad het beroep van appellante tegen het besluit van de rechtsvoorgangster van de Svb van 23 november 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 17 mei 2011 heeft F.D.R. Simons te Rijswijk namens appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 november 2011, waar partijen - de Svb met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 17 mei 2011 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 10 maart 2011 gestelde termijn is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Bij brief van 7 februari 2011 is appellante in de gelegenheid gesteld het verschuldigde griffierecht te voldoen. Bij de brief van 10 maart 2011 is appellante nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te voldoen. Daarbij is een termijn gesteld van vier weken en is appellante erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
In het verzetschrift heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat appellante, die woonachtig is in de Verenigde Staten, de correspondentie van de Raad ter verdere behandeling heeft doorgezonden naar zijn adres in Nederland. De gemachtigde heeft verklaard dat hij de door appellante doorgezonden brief van 7 februari 2011 niet heeft ontvangen. De brief van 10 maart 2011 heeft de gemachtigde wel bereikt, waarna hij het bedrag heeft overgemaakt op de rekening van de Raad.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat het griffierecht op 13 april 2011, en daarmee buiten de gestelde termijn, is ontvangen.
De Raad is vervolgens van oordeel dat appellante met het doorsturen van alle post naar een adres in Nederland, het risico heeft genomen dat de door de Raad gestelde termijn zou worden overschreden. De gemachtigde van appellante heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat appellante niet zelf zorg heeft gedragen voor de betaling van het verschuldigde griffierecht. Appellante heeft zich ook niet tot de Raad gewend met het verzoek om alle correspondentie naar het (Nederlandse) adres van een gemachtigde te sturen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat appellante niet in verzuim is geweest.
Dit betekent dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 35,-) zal door de griffier van de Raad aan appellante worden terugbetaald.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2012.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
JL