ECLI:NL:CRVB:2012:BU4813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3778 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de grondslag van het wachtgeld van een gewezen ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de vaststelling van de grondslag van het wachtgeld van betrokkene, die sinds 1 december 1998 een uitkering op grond van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 ontvangt. De Minister heeft de grondslag van het wachtgeld per 1 januari 2007 vastgesteld, waarbij hij enkel de verhoging van de nominale eindejaarsuitkering ten opzichte van 2005 heeft meegenomen, en de verhoging van € 91,25 per maand, die per 1 januari 2007 is ingevoerd, buiten beschouwing gelaten. Betrokkene is van mening dat deze verhoging wel degelijk moet worden meegenomen in de berekening van zijn wachtgeld.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de Minister de omzetting van de nominale eindejaarsuitkering in een maandelijkse salarisverhoging volledig had moeten toepassen. De Minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Minister terecht de verhoging van de nominale eindejaarsuitkering per 1 januari 2007 niet heeft meegenomen in de berekening van de grondslag van het wachtgeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van betrokkene van 30 juli 2007 als een verzoek om inlichtingen moest worden aangemerkt, terwijl deze in feite een bezwaarschrift was. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de Minister in stand blijft.

Uitspraak

10/3778 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties(appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 mei 2010, 09/1240, (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 10 mei 2012
I.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M.J. Arets, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties BV. Betrokkene is verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend na de zitting. Hij heeft aan appellant schriftelijk vragen gesteld, waarop appellant heeft geantwoord.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven verder onderzoek ter zitting achterwege te laten. De Raad heeft daarna het onderzoek gesloten.

II.OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het navolgende.
1.1.
In verband met een aan betrokkene verleend ontslag is hem sinds 1 december 1998 een uitkering (wachtgeld) toegekend op grond van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 (Rwb). In 2000 is de nominale eindejaarsuitkering voor burgerlijk rijkspersoneel ingevoerd. In de jaren daarna is de nominale eindejaarsuitkering enkele keren verhoogd.
1.2.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2007-2010
(Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007-2010) is - voor zover hier van belang - afgesproken dat de nominale eindejaarsuitkering met ingang van 1 december 2006 komt te vervallen. Daarvoor in de plaats worden de bestaande salarisbedragen van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA) met ingang van 1 januari 2007 met € 91,25 per maand verhoogd. Het bedrag van € 91,25 is vastgesteld door de nominale eindejaarsuitkering te verhogen naar € 1.200,- per jaar en vervolgens dit bedrag terug te rekenen tot een maandelijkse salarisbedrag exclusief vakantietoeslag en exclusief procentuele eindejaarsuitkering. De aldus verhoogde salarisbedragen worden vervolgens per 1 januari 2007 structureel verhoogd met 2,3% en per 1 april 2008 met 2%.
1.3.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de herziene berekening van zijn wachtgeld per 1 januari 2007, zoals onder andere is neergelegd in de betaalspecificaties van 21 augustus 2007 en tegen de berekening van zijn wachtgeld per 1 april 2008, zoals neergelegd in de betaalspecificatie van 21 april 2008. Betrokkene heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat uitgangspunt voor de grondslag van zijn wachtgeld per 1 januari 2007 moet zijn het voor hem op die datum geldende salarisbedrag ingevolge het BBRA, dus inclusief € 91,25 per maand als gevolg van het vervallen van de nominale eindejaarsuitkering en de salarisverhoging van 2,3%. Ook voor de grondslag van zijn wachtgeld per 1 april 2008 moet volgens betrokkene uitgegaan worden van de op die datum voor hem geldende salarisbedrag ingevolge het BBRA.
1.4.
Bij het bestreden besluit van 12 juni 2009 zijn de bezwaren van betrokkene ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant aan de hand van berekeningen uiteengezet op welke wijze de grondslag van betrokkenes wachtgeld over de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 april 2008 is vastgesteld. Volgens appellant werkt uitsluitend de verhoging van de nominale eindejaarsuitkering per 1 januari 2007 ten opzichte van 2005 ad € 650,- per jaar door naar de grondslag van betrokkenes wachtgeld. Bij de berekening van het wachtgeld van betrokkene per 1 januari 2007 heeft appellant dan ook die verhoging (teruggerekend per maand ad € 49,37) in aanmerking genomen en de salarisverhoging van € 91,25 per maand buiten beschouwing gelaten. Voor de berekening van de grondslag van het wachtgeld van betrokkene per april 2008 is de aldus per
1 januari 2007 berekende grondslag van het wachtgeld als uitgangspunt genomen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich - voor zover hier van belang - onder meer onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep van betrokkene voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van betrokkene van
30 juli 2007, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en appellant opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren van betrokkene te nemen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in de Arbeidsvoorwaarden-overeenkomst 2007-2010 geen beperking is gesteld aan de omzetting van de nominale eindejaarsuitkering in een structurele maandelijkse salarisverhoging. Appellant had dan ook naar het oordeel van de rechtbank de omzetting van de nominale eindejaarsuitkering in een maandelijkse salarisverhoging met ingang van 1 januari 2007 voor betrokkene volledig moeten toepassen.
3.
Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak ten onrechte de brief van betrokkene van 30 juli 2007 aangemerkt als een verzoek van betrokkene om inlichtingen. Naar het oordeel van de Raad is die brief naar inhoud aan te merken als een bezwaarschrift gericht tegen de betaalspecificatie van 19 juli 2007. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat bij het bestreden besluit ook is beslist op de bezwaren van betrokkene tegen die betaalspecificatie van 19 juli 2007. In het bestreden besluit is immers door middel van berekeningen uiteengezet op welke wijze de grondslag van betrokkenes wachtgeld over de periode van 1 januari 2007 tot en met april 2008 is vastgesteld. De rechtbank heeft zich dan ook naar het oordeel van de Raad ten onrechte onbevoegd verklaard van betrokkenes beroep kennis te nemen, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van betrokkene van 30 juli 2007.
3.2.
Tussen partijen is in geschil de vraag of appellant de grondslag van betrokkenes wachtgeld over de periode 1 januari 2007 tot en met april 2008 juist heeft vastgesteld.
3.3.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Rwb, zoals dat op 1 januari 2007 luidde, wordt onder bezoldiging in de zin van het Rwb verstaan: de bezoldiging in de zin van het BBRA vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, berekend over een maand, waarop betrokkene op de dag voorafgaande aan zijn ontslag aanspraak had. In het zesde lid van dat artikel, zoals dat op 1 januari 2007 luidde, is bepaald dat de bezoldiging, omschreven in onder andere het eerste lid, wordt aangepast overeenkomstig een algemene wijziging van het salaris, van de vakantie-uitkering en van de eindejaarsuitkering van het burgerlijk rijkspersoneel met ingang van de dag waarop die wijziging van het salaris, de vakantie-uitkering respectievelijk de eindejaarsuitkering van kracht wordt. Ambtenaren en gewezen ambtenaren kunnen aan een arbeidsvoorwaardenovereenkomst - of aan een circulaire waarin deze is bekendgemaakt - op zichzelf geen financiële aanspraken ontlenen. Zij ontlenen deze aanspraken aan de ter uitvoering van de overeenkomst vastgestelde algemeen verbindende voorschriften.
3.4.
Tussen partijen staat vast dat betrokkene vóór zijn ontslag in 1998 geen aanspraak had op een nominale eindejaarsuitkering. Gelet op artikel 4, eerste lid, van het Rwb behoort de nominale eindejaarsuitkering dus niet tot betrokkenes laatstelijk genoten bezoldiging en dus evenmin tot de berekeningsgrondslag van zijn wachtgeld. Ook is niet gebleken dat bij de invoering in 2000 van de nominale eindejaarsuitkering voor burgerlijk rijkspersoneel een zodanige algemene wijziging heeft plaatsgevonden dat de nominale eindejaarsuitkering ingevolge artikel 4, zesde lid, van het Rwb alsnog tot de grondslag van het wachtgeld van betrokkene is gaan behoren. Destijds is te kennen gegeven dat deze uitkering niet wordt toegekend aan het gewezen burgerlijk rijkspersoneel, dat als zodanig een wachtgeld geniet, maar wel zal worden opgenomen in de berekeningsbasis voor toekomstige ontslaguitkeringen.
3.5.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2005-2006 en de Arbeidsvoorwaarden-overeenkomst 2007-2010 is uitdrukkelijk bepaald dat de structurele verhogingen van de nominale eindejaarsuitkering wel een algemeen karakter hebben en doorwerken naar reeds ingegane wachtgelduitkeringen. De afspraken die zijn gemaakt in laatstgenoemde Arbeidsvoorwaardenovereenkomst hebben hun uitwerking gevonden in aanpassing van onder meer het Rwb en het BBRA, zoals bekend gemaakt bij Besluit van 11 september 2007. Dat Besluit en de Nota van Toelichting daarop bieden geen aanleiding om te oordelen dat de volledige nominale eindejaarsuitkering van € 91,25 per maand door de verhoging van de maandsalarissen per 1 januari 2007 met dat bedrag alsnog tot de grondslag van betrokkenes wachtgeld is gaan behoren. In zoverre is van een algemene wijziging van de bezoldiging als bedoeld in artikel 4, zesde lid van de Rwb geen sprake.
4.
Gezien het vorenstaande heeft appellant dus terecht bij het vaststellen van de grondslag van betrokkenes wachtgeld per 1 januari 2007 uitsluitend de verhoging van de nominale eindejaaruitkering vanaf 2005 van € 650,- meegenomen. Verder heeft appellant terecht voor de grondslag van het wachtgeld in april 2008 de op die wijze vastgestelde grondslag van het wachtgeld per 1 januari 2007 als uitgangspunt genomen.
4.1.
De rechtbank heeft een en ander niet onderkend. Daarom moet de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit niet in stand is gelaten, worden vernietigd.
5.De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III.BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en H.C.P. Venema en
T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD