ECLI:NL:CRVB:2012:749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
11-7117 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening tijdens detentie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten van het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en verzocht om bijzondere bijstand voor woonkosten over de periode van 10 juni 2010 tot 13 augustus 2010, terwijl hij in detentie verbleef. Het dagelijks bestuur had de bijstand met ingang van 10 juni 2010 ingetrokken, omdat appellant gedetineerd was. Appellant stelde dat er dringende redenen waren voor bijstandsverlening, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de omstandigheden van appellant niet konden worden aangemerkt als zeer dringende redenen volgens artikel 16, eerste lid, van de WWB. De Raad bevestigde dat appellant tijdens zijn detentie uitgesloten was van het recht op bijstand en dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de eerdere besluiten terug te komen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens verworpen, omdat het college had toegelicht dat aan een andere persoon ten onrechte bijstand was verleend, wat inmiddels was teruggevorderd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7117 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 november 2011, 11/2216 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2012. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 12/2130 WWB. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schröder. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C. Hoogendoorn en
J.C.M. Bergfeld. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Zijn partner heeft geen recht op bijstand. Bij besluit van 29 juni 2010, aangevuld bij besluit van 1 maart 2011, heeft het dagelijks bestuur de bijstand met ingang van 10 juni 2010 ingetrokken op de grond dat appellant gedetineerd is. Bij besluit van 2 september 2010 heeft het dagelijks bestuur aan appellant met ingang van 13 augustus 2010 wederom bijstand naar de norm voor een alleenstaande verstrekt. Deze besluiten zijn in rechte onaantastbaar geworden.
1.2.
Bij besluit van 18 februari 2011, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 juni 2011 (bestreden besluit I), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant van 11 januari 2011 om bijzondere bijstand voor woonkosten over de periode van 10 juni 2010 tot
13 augustus 2010 afgewezen.
1.3.
Bij een tweede besluit van 1 maart 2011, in bezwaar gehandhaafd bij een tweede besluit van 8 juni 2011 (bestreden besluit II), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant van 11 januari 2011 om bijstandsverlening over de periode van 10 juni 2010 tot 13 augustus 2010 afgewezen.
1.4.
De besluitvorming van het dagelijks bestuur berust in de bestreden besluiten I en II op de overweging dat appellant over de periode van 10 juni 2010 tot 6 augustus 2010 is uitgesloten van het recht op algemene en bijzondere bijstand omdat hij in detentie verbleef en niet is gebleken van dringende redenen. Ten aanzien van de periode van 6 augustus 2010 tot
13 augustus 2010 heeft het dagelijks bestuur overwogen dat algemene en bijzondere bijstand niet met terugwerkende kracht wordt verleend, behoudens - hier niet aan de orde zijnde - dringende redenen. Niet is gebleken van schending van het gelijkheidsbeginsel.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat er dringende redenen zijn op grond waarvan tot bijstandsverlening moet worden overgegaan. Voorts beroept appellant zich op het gelijkheidsbeginsel. Hij stelt hiertoe dat aan de heer Donselaar te Zeist wel bijstand tijdens diens detentieperiode is verleend. Tot slot stelt appellant zich op het standpunt dat hij vanaf 6 augustus 2010 recht heeft op bijstand omdat hij op die datum uit detentie is ontslagen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
aanvraag bijzondere bijstand voor woonkosten over de periode van 10 juni 2010 tot 13 augustus 2010
4.1.
Tijdens zijn periode van detentie van 10 juni 2010 tot 6 augustus 2010 is appellant ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB uitgesloten van het recht op bijstand. De omstandigheden dat appellant als gevolg van zijn detentie onvoldoende middelen had om de vaste lasten te blijven betalen, de detentie onverwacht was en vooraf bekend was dat sprake was van een korte detentieperiode, kunnen niet worden aangemerkt als zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB die tot bijstandsverlening moeten leiden.
4.2.
Zoals de Raad inzake de artikelen 43 en 44 van de WWB eerder heeft overwogen
(CRvB 23 maart 2010, LJN BM0861), wordt over een periode gelegen voor de datum van de aanvraag in beginsel geen bijstand verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.
4.3.
Het gegeven dat appellant, zoals hij ter zitting desgevraagd heeft toegelicht, tot
13 augustus 2010 te druk was met het regelen van zijn andere zaken om te kunnen komen tot een indiening van een aanvraag om bijstand, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die moet leiden tot bijstandsverlening met terugwerkende kracht over de periode 6 augustus 2010 tot 13 augustus 2010.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was tot bijzondere bijstandsverlening over te gaan.
aanvraag algemene bijstand over de periode van 10 juni 2010 tot 13 augustus 2010
4.5.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie zijn in 4.2 genoemde uitspraak), ligt het, in geval een aanvraag ziet op een periode waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden, op de weg van de aanvrager om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te voeren op grond waarvan er voor het bestuursorgaan aanleiding moet zijn op zijn eerdere besluitvorming terug te komen.
4.6.
Gelet op de onder 1.1 genoemde besluiten heeft over de periode van 10 juni 2010 tot
13 augustus 2010 reeds besluitvorming door het dagelijks bestuur plaatsgevonden. De aanvraag van appellant dient dan ook te worden aangemerkt als een verzoek aan het dagelijks bestuur om terug te komen van zijn eerdere besluit tot intrekking van bijstand. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag inhoudelijk behandeld en afgewezen.
4.7.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid het eerdere besluit handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht
.De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.8.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd zijn geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb gelegen op grond waarvan het dagelijks bestuur aanleiding had moeten zien om van zijn eerdere, onder 1.1 genoemde besluiten terug te komen.
4.9.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, reeds omdat het college ter zitting van de Raad desgevraagd heeft toegelicht dat aan Donselaar ten onrechte bijstand is verleend tijdens diens detentieperiode en dat de over die periode gemaakte kosten van bijstand van Donselaar zijn teruggevorderd.
4.10.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.9 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2012.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R. Scheffer

HD