ECLI:NL:CRVB:2011:BV0427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1880 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van terugkomen op eerder besluit inzake weduwen- en wezenuitkering ANW

In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Turkije, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar verzoek om een weduwen- en wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) had afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 december 2011 uitspraak gedaan. Appellante had eerder, in 2005, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Dit besluit was in rechte onaantastbaar geworden. Ondanks meerdere verzoeken aan de Sociale verzekeringsbank (Svb) om de uitkering toe te kennen, bleef de Svb bij zijn standpunt dat appellante geen recht had op de uitkering.

In 2009 diende appellante opnieuw een aanvraag in, maar de Svb weigerde terug te komen op het eerdere besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. De Raad overwoog dat de Svb op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was om de aanvraag af te wijzen, omdat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen. De Raad bevestigde dat de Svb de eerdere afwijzing kon handhaven en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan kan terugkomen op een eerder besluit en de noodzaak voor aanvragers om nieuwe feiten of omstandigheden te presenteren bij een herhaalde aanvraag.

Uitspraak

11/1880 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te Turkije (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2011, 10/4378 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2011. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.S. van Zanten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren in 1964, woont in Turkije en is vanaf 2002 gehuwd geweest met [echtgenoot]. De echtgenoot van appellante, geboren in 1931, woonde laatstelijk in Turkije en heeft aldaar een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet ontvangen. Uit het huwelijk is op 8 augustus 2003 een tweeling geboren. Op 14 november 2004 is de echtgenoot in Turkije overleden. Appellante heeft de Svb in februari 2005 verzocht een weduwen- en wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan haar toe te kennen.
1.2. Bij besluit van 26 april 2005 heeft de Svb geweigerd een uitkering op grond van de ANW aan appellante toe te kennen op de grond dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet (vrijwillig) verzekerd was voor de ANW. Ook op grond van internationale regelingen komt appellante niet in aanmerking voor een uitkering ingevolge de ANW. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.3. Appellante heeft de Svb diverse keren geschreven met het verzoek uitkeringen ingevolge de ANW toe te kennen. Voorts heeft de Turkse Ambassade in Nederland de Svb geschreven. De Svb heeft telkens geantwoord dat daaraan geen gevolg kan worden gegeven omdat de echtgenoot van appellante niet verzekerd was ten tijde van zijn overlijden.
1.4. In oktober 2009 heeft appellante wederom een aanvraag voor een weduwen- en wezenuitkering ingevolge de ANW ingediend. Bij besluit van 18 november 2009 heeft de Svb geweigerd terug te komen van het besluit van 26 april 2005. Appellantes bezwaren tegen dit besluit zijn bij besluit op bezwaar van 10 augustus 2010 (bestreden besluit) onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het op grond van dit artikellid door de Svb gevoerde beleid, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft gesteld dat haar kinderen gehandicapt zijn en dat zij met zeer veel moeite financieel rond komt. Zij ontvangt geen weduwenpensioen, heeft geen erfenis ontvangen en heeft geen inkomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij medische rapporten met betrekking tot haar kinderen overgelegd. Voorts heeft zij erop gewezen dat de vader van de kinderen in Nederland heeft gewerkt.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de Svb terecht op grond van artikel 4:6 van de Awb heeft geweigerd terug te komen van haar besluit van 26 april 2005, waarbij de aanvraag van een weduwen- en wezenuitkering is geweigerd.
4.3. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.4. Bij besluit van 26 april 2005 heeft de Svb afwijzend beslist op een aanvraag van appellante om een weduwen- en wezenuitkering. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. In november 2009 heeft appellante een nieuwe aanvraag van dezelfde strekking ingediend. Zij heeft wederom een aanvraagformulier ingevuld en verder niets gesteld. De Raad is met de Svb van oordeel dat appellante geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld, zoals artikel 4:6, eerste lid, van de Awb eist. De Svb was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, de aanvraag af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van 26 april 2005.
4.5. Een bestuursorgaan is echter ook bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in een dergelijk geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.6. De Svb voert met betrekking tot de bevoegdheid van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het beleid dat zij zich in redelijkheid gehouden acht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit, indien dit besluit onmiskenbaar onjuist moet worden geacht. De Svb heeft overeenkomstig dit beleid naar aanleiding van de aanvraag uit 2009 beoordeeld of in 2005 ten onrechte is geconcludeerd dat appellantes echtgenoot niet verzekerd was ingevolge de ANW ten tijde van zijn overlijden en is tot de conclusie gekomen dat dat niet het geval is. De Svb heeft daarop geweigerd terug te komen van het besluit van 26 april 2005. De Raad is, gezien de onder 4.5 vermelde toetsing, van oordeel dat bij gebreke van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden, de Svb tot de deze weigering kon komen.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar 23 december 2011.
(get.) E.E.V. Lenos.
(get.) J.R. Baas.
CVG
III. KARAR
Temyiz Mahkemesi;
Geregini düsündükten sonra:
Temyiz edilen karari onaylar.
Isbu karar, kâtibin J.R. Baas huzurunda, baskan E.E.V Lenos tarafindan verilip 23-12-2011 tarihinde açikça okunmustur.