ECLI:NL:CRVB:2011:BV0262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-593 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van AOW-ouderdomspensioen op basis van onvoldoende bewijs van verzekering in Nederland

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1943, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn verzoek om een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had afgewezen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde het pensioen omdat appellant niet kon aantonen dat hij in Nederland verzekerd was geweest. Appellant stelde dat hij in 1970 en 1971 in Nederland had gewerkt en overhandigde documenten als bewijs, waaronder betalingsbewijzen aan het Algemeen Ziekenfonds en een ledenkaart. Echter, de Svb kon geen bevestiging vinden van zijn verzekering of werkverleden in Nederland, noch bij de Kamer van Koophandel noch bij pensioenfondsen. Appellant had ook een naamswijziging ondergaan, maar kon geen bewijs leveren van deze wijziging, wat zijn zaak verder bemoeilijkte.

Tijdens de zitting op 11 november 2011 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. P.C.A. Buskens. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken onvoldoende waren om aan te tonen dat appellant in Nederland had gewoond of gewerkt. In hoger beroep heeft appellant aanvullende documenten ingediend, waaronder een verklaring van een voormalige collega, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat deze verklaringen niet objectief verifieerbaar waren en geen steun boden voor zijn claims. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de Svb te veroordelen tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 23 december 2011, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

10/593 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[M.F.], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2009, 09/711 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 23 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2011. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren in 1943, heeft de Svb in augustus 2007 verzocht hem in aanmerking te brengen voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 23 mei 2008 heeft de Svb geweigerd aan appellant een ouderdomspensioen krachtens de AOW toe te kennen, omdat niet is gebleken dat appellant verzekerd is geweest ingevolge die wet.
1.2. Appellant heeft bij zijn aanvraag aangegeven in 1970 en 1971 in Nederland te hebben gewerkt bij [bedrijf] en bij een restaurant in Amsterdam. Hij heeft kopieën overgelegd van bewijzen van betalingen aan het Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdam op naam van [M.A.] met als woonadres [adres 1] en van een ledenkaart voor hetzelfde ziekenfonds op dezelfde naam. Verder heeft hij een kopie overgelegd van een deel van een formulier met daarop onder andere vermeld: werkgever - [bedrijf] , [adres 2].
1.3. Desgevraagd heeft appellant gesteld dat zijn naam inmiddels is gewijzigd in [M.F.]. Ten bewijze daarvan heeft hij een certificat individualité overgelegd waarin de Marokkaanse overheid heeft verklaard dat [M.F.] en [M.A.] dezelfde persoon zijn. Appellant heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat en wanneer zijn naam van [M.A.] is gewijzigd in [M.F.]. Wel heeft appellant bij zijn aanvraag een kopie van een uittreksel van een geboorteakte overgelegd waaruit blijkt dat hij [M.F.] heet – van enige naamswijziging blijkt niet.
1.4. Wat er ook van zij van de wijziging van de achternaam, de Svb heeft navraag gedaan bij het schakelregister naar de vermelding van de naam [M.F.] en [M.A.] en bij het bevolkingsregister van de gemeente Amsterdam naar de vermelding van de naam [M.F.] en [M.A.]. Aldaar was appellant niet bekend. Verder onderzoek van de Svb heeft uitgewezen dat de werkgever niet meer bestaat. De Svb heeft navraag gedaan bij zes in aanmerking komende pensioenfondsen te weten: het Pensioenfonds Horeca en Catering, de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor Schoen-, Leder-, en Lederwarenindustrie, TKP Pensioen, het Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel, het Pensioenfonds voor het Slagersbedrijf en de Stichting bedrijfspensioenfonds Vlees- en Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingsindustrie. Appellant is daar onder geen van beide namen bekend.
1.5. Desgevraagd heeft appellant, zonder een nadere toelichting, een volledige kopie overgelegd van het document waarop de naam van de werkgever is vermeld. Het blijkt een aanvraagformulier voor een arbeidsvergunning te betreffen uit 1975 voor een andere persoon, [H.M.A.]. Daaruit blijkt dat appellant in de eerste overgelegde versie het bovenste deel van het formulier met vermelding van de naam van de werknemer heeft afgeschermd en alleen het onderste deel met vermelding van de werkgever heeft gekopieerd.
1.6. De Svb heeft na dit onderzoek bij het bestreden besluit van 19 december 2008 zijn besluit van 23 mei 2008 gehandhaafd.
2. Appellants beroep tegen het bestreden besluit is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen – kort gezegd – dat appellant niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij in Nederland voor de AOW verzekerd is geweest. Louter de stukken van het Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdam zijn onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van ingezetenschap of van het verrichten van arbeid in Nederland.
3. Appellant heeft in hoger beroep, naast de reeds eerder overgelegde stukken, een brief overgelegd van de Svb aan [M.H.F.] waaruit blijkt dat deze persoon een uitkering ingevolge de AOW ontvangt. Voorts heeft hij een verklaring overgelegd van [H.M.A.] thans [H.F.] dat [M.F.] met hem heeft gewerkt bij de [bedrijf] in de periode van maart 1971 tot september 1971. Voorts heeft hij gesteld dat zijn voormalige werkgever thans in Nijmegen is gevestigd.
4. De Raad kan zich vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen. De standpunten die appellant in hoger beroep heeft ingenomen dan wel de stukken die hij heeft overgelegd, brengen de Raad niet tot een ander oordeel.
Met betrekking tot de overgelegde verklaring van [M.H.F.] dan wel [H.F.] dan wel [H.M.A.] is de Raad van oordeel dat daaraan geen gewicht kan worden toegekend nu het geen objectief verifieerbaar stuk betreft. Daarbij merkt de Raad op dat de aanvraag voor een werkvergunning voor [H.M.A.] uit 1975 stamt, terwijl de verklaring ziet op het werken van deze persoon in Nederland in het jaar 1971, zodat de verklaring zelf geen steun vindt in de stukken.
Met betrekking tot de werkgever stelt de Raad vast dat de Svb hangende het hoger beroep nader onderzoek heeft verricht naar de werkgever op internet, bij de Kamer van Koophandel en bij de huidige gebruiker van het pand waar de werkgever tot 1995 gevestigd was, inmiddels in Nijmegen. Een en ander heeft geen nadere aanknopingspunten opgeleverd.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 december 2011.
(get.) E.E.V. Lenos.
(get.) J.R. Baas.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
CVG
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par E.E.V. Lenos, en présence de J.R. Baas en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 23 december 2011.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.