op de hoger beroepen van:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 oktober 2010, 08 - 3373 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 30 december 2011
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J. van den Beldt, advocaat te Haarlem, eveneens hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
De door de rechtbank als deskundige geraadpleegde revalidatiearts H.W.J. Rockx heeft bij rapport van 30 augustus 2011 op verzoek van de Raad gereageerd op het rapport van bezwaarverzekeringsarts dr. P. Eken van 20 augustus 2010, de aangevallen uitspraak en het door het Uwv ingediende beroepschrift met als bijlage het rapport van Eken van
28 december 2010.
Het Uwv heeft een rapport ingezonden van bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer van 12 september 2011, een rapport van bezwaararbeidsdeskundige E.F. Couvreur van 12 oktober 2011, een rapport van Couvreur van 2 november 2011 met als bijlage een uitdraai uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) en een rapport van Cramer van 8 november 2011. Met dit laatste rapport is gereageerd op een schrijven van de gemachtigde van betrokkene van 4 november 2011 met bijlage.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2011. Voor betrokkene is verschenen mr. Van den Beldt. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M. Sluijs.
1. Bij besluit van 7 maart 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv beslissend op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 3 mei 2007, voor zover van belang, de met ingang van 21 september 2006 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% berekende uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 1 april 2008 ingetrokken, omdat haar arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met aanvullende beslissingen inzake vergoeding door het Uwv aan betrokkene van gemaakte proceskosten en betaald griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft daartoe, samengevat weergegeven, overwogen aanleiding te hebben gezien om een deskundigenadvies te vragen aan de revalidatiearts Rockx. Uit het door deze deskundige op 3 september 2009 uitgebrachte rapport komt naar voren dat hij zich niet geheel kan verenigen met de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hij acht hierop diverse aanvullingen noodzakelijk. In reactie op het rapport van de deskundige hebben beide partijen verzocht om een nadere toelichting, welke door Rockx is gegeven bij aanvullend rapport van 1 juli 2010.
2.3. De rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht die aanleiding geven om niet de in vaste rechtspraak neergelegde regel te volgen dat het oordeel van een onafhankelijke door de rechter ingeschakelde deskundige in beginsel dient te worden gevolgd.
2.4. De rechtbank heeft zich niet kunnen verenigen met de opvatting van betrokkene dat zij op en na de datum in geding in het geheel niet kan werken. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de beschikbare medische rapporten, waaronder de rapporten van revalidatiearts Rockx, voor die opvatting geen aanknopingspunten.
2.5. Voorts heeft de rechtbank, daarbij expliciet voorbijgaand aan de kritiek van Cramer en Eken op het rapport van de deskundige, als vervat in de rapporten van die artsen van respectievelijk 2 februari 2010 en 20 augustus 2010, vastgesteld dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van betrokkene op de gebieden handelingstempo, schrijven, vervoer en werktijden, zodat de FML het bestreden besluit niet kan dragen.
3.1. Betrokkene heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat niet alleen door de verzekeringsartsen maar ook door de deskundige Rockx onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit de ziekte van Ehlers-Danlos en de fibromyalgie, waaraan zij lijdt. Zij houdt staande dat zij als gevolg van haar beperkingen (ook) ten tijde van belang in het geheel niet in staat was tot het verrichten van loonvormende arbeid.
3.2. Het Uwv heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar diverse rapporten van Cramer en Eken, aangevoerd dat er wel aanleiding was en is om - op onderdelen daarvan - af te wijken van de conclusies van Rockx.
3.3. In dit verband heeft het Uwv in het bijzonder gesteld dat de deskundige diverse uitspraken heeft gedaan die niet tot zijn vakgebied als revalidatiearts behoren, maar tot het vakgebied van de psychiatrie.
3.4. Voorts heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet het rapport van Eken van 20 augustus 2010 aan de deskundige heeft voorgelegd. In dat rapport is onder meer als kritiek op het deskundigenrapport opgenomen dat Rockx zich ten dele buiten het eigen vakgebied heeft begeven, aangezien hij zijn conclusies mede heeft gegrond op psychische problematiek van betrokkene, terwijl daarnaast erop is gewezen dat de zienswijze van Rocks inzake de zijns inziens nog aanvullend in de FML op te nemen beperkingen, deels is terug te voeren op onvoldoende kennis bij de deskundige van de systematiek van het CBBS.
3.5. Ten slotte heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van Eken van 28 december 2010, opgemerkt dat met betrekking tot bepaalde maar niet alle aspecten van de FML alsnog consensus bestaat met de deskundige, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de passendheid van de geduide functies.
4.1. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep van betrokkene, in zoverre zij van mening is dat zij op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt was, niet slaagt. De Raad stelt hierbij in de eerste plaats vast dat betrokkene haar opvatting dat zij in het geheel niet kan werken uitsluitend grondt op haar klachten van lichamelijke aard, zoals deze voortvloeien uit de ziekte van Ehlers-Danlos en de fibromyalgie. Naar betrokkene desgevraagd ter zitting expliciet heeft bevestigd, spelen klachten van psychische aard, zoals deze voorheen nog wel aan de orde waren, ten tijde in geding geen rol meer.
4.2. Aan de beschikbare medische gegevens, waarvan in het bijzonder het rapport van deskundige Rockx, valt onvoldoende objectief-medische steun te ontlenen om betrokkene te kunnen volgen in haar in 4.1 weergegeven opvatting. Zulke steun valt ook niet te ontlenen aan het door betrokkene in dit verband genoemde rapport van het medisch onderzoek dat in december 2005 in opdracht van de Sociale Dienst heeft plaatsgevonden, reeds omdat dat rapport geen conclusies bevat die betrekking hebben op de in deze procedure ter beoordeling voorliggende datum 1 april 2008. Met het geheel van de voorliggende medische gegevens, met name het rapport van Rockx, acht de Raad genoegzaam aangetoond dat de lichamelijke problematiek van betrokkene weliswaar verschillende beperkingen met zich brengt bij het verrichten van arbeid, maar tevens dat deze beperkingen niet van een zodanige aard en ernst zijn dat zij volledig in de weg staan aan het verrichten van loonvormende arbeid.
4.3.1. Met betrekking tot het hoger beroep van het Uwv en het hoger beroep van appellante voor het overige overweegt de Raad in de eerste plaats dat het rapport van Eken van 20 augustus 2010 in hoger beroep alsnog aan de deskundige is voorgelegd. De deskundige heeft hierop gereageerd met een rapport van 30 augustus 2011. In een commentaar hierop heeft Cramer in een rapport van 12 september 2011 uiteengezet, naar ook al eerder was aangegeven door zijn collega Eken, dat en waarom met de deskundige verschil van mening blijft bestaan met betrekking tot de belastbaarheid van betrokkene op de aspecten handelingstempo, vervoer en werktijden. Voor het overige bestaat er (uiteindelijk) wel overeenstemming met de deskundige.
4.3.2. Cramer heeft de FML aangepast op de punten waarover overeenstemming bestaat, waarna Couvreur, bij rapport van 12 oktober 2011 en vervolgens bij rapport van 2 november 2011, heeft uiteengezet dat en waarom, ook bij het licht van de aldus aangepaste FML, de aan de schatting ten grondslag liggende functies passend blijven voor betrokkene.
4.3.3. De Raad verenigt zich met het standpunt van het Uwv dat zich in het onderhavige geval bijzondere omstandigheden voordoen die het aangewezen doen zijn de conclusies van deskundige Rockx niet ten volle te volgen. Dit geldt in het bijzonder voor de conclusies waartoe Rockx komt met betrekking tot de aspecten handelingstempo, vervoer en werktijden.
4.3.4. De Raad acht hierbij op de eerste plaats van belang dat Rocks zijn conclusies met betrekking tot de voor betrokkene in acht te nemen beperkingen op alle drie evenvermelde belastbaarheidsaspecten mede heeft gegrond op bij betrokkene bestaande psychische problematiek. Zo heeft Rocks, naar hij expliciet aangeeft in zijn aanvullende rapport van 1 juli 2010, bij de vervoersmogelijkheden van betrokkene mede acht geslagen op het feit dat zij jarenlang bekend was met agorafobie, terwijl hij ten aanzien van het handelingstempo mede van belang heeft geacht dat de lichamelijke klachten van betrokkene die hierbij een rol spelen waarschijnlijk ook een basis hebben in de somberheid van betrokkene, waartoe Rocks wijst op haar uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis. Ten slotte heeft Rockx ook bij zijn conclusies met betrekking tot de voor betrokkene haalbare werktijden in zijn afweging betrokken haar klachten op grond van een sterk belaste psychosociale voorgeschiedenis en een uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis, waarbij volgens Rockx niet duidelijk is of zij hiervan op de peildatum hersteld was.
4.3.5. De Raad stelt vooreerst met het Uwv vast dat de deskundige met de door hem gevolgde benadering, als weergegeven onder 4.3.4, ten dele buiten het eigen vakgebied is getreden en dat aldus zijn conclusies op de drie genoemde aspecten in zoverre niet steunen op zijn gezag en deskundigheid als revalidatiearts. Daar komt op de tweede plaats bij dat van de zijde van betrokkene, naar reeds is vermeld onder rechtsoverweging 4.1, ter zitting desgevraagd expliciet is bevestigd dat in haar eigen beleving ten tijde in geding psychische klachten in het geheel geen rol meer spelen. Op de derde plaats verenigt de Raad zich eveneens met het standpunt van het Uwv dat ook overigens - ervan afgezien dat de deskundige hierbij ten onrechte mede psychische problematiek heeft meegewogen - niet is kunnen blijken van een objectief-medische grond in verband met een zeer ernstige aandoening om het handelingstempo van betrokkene in het dagelijks leven, derhalve onder punt 7 van rubriek 1 van de FML, te beperken, nu onder punt 9 van rubriek 1 van de FML reeds is aangegeven dat betrokkene is aangewezen op werk waarbij geen hoog handelingstempo is vereist.
4.4. Op grond van het overwogene onder 4.1 tot en met 4.3.5, en voorts mede in aanmerking genomen dat de Raad zich kan verenigen met het commentaar van Cramer, als vervat in diens rapport van 8 november 2011, dat de bij schrijven van 4 november 2011 vermelde gezondheidsklachten van betrokkene voor dit geding niet van belang zijn omdat ze ruim na de datum in geding zijn ontstaan, komt de Raad tot de slotsom dat met de FML, zoals deze in hoger beroep door Cramer is aangepast, de medische grondslag van het bestreden besluit niet op bezwaren in rechte stuit. In dit oordeel ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om betrokkene nog nader te laten onderzoeken door een psychiatrisch deskundige, zoals van de zijde van het Uwv is gesuggereerd.
4.5. Voor de Raad staat, daarbij in aanmerking genomen de door Couvreur bij rapporten van 12 oktober 2011 en van 2 november 2011 verstrekte nadere onderbouwing, voorts genoegzaam vast dat de bij de schatting betrokken functies geacht kunnen worden binnen het bereik van betrokkene te liggen.
4.6. Het overwogene onder 4.1 tot en met 4.5 voert de Raad tot de slotsom dat de in het bestreden besluit neergelegde intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 1 april 2008 rechtens standhoudt. Nu evenwel nog in hoger beroep de medische grondslag van het bestreden besluit is gewijzigd, waardoor ook een nadere motivering van de arbeidskundige grondslag noodzakelijk werd, ziet de Raad aanleiding het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar daarbij met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand latend. Nu de Raad zich blijkens het overwogene onder 4.3.1 tot en met 4.4 in overwegende mate niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de waarde die in het onderhavige geding toekomt aan het rapport van deskundige Rockx, zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, met uitzondering van de door de rechtbank uitgesproken veroordeling van het Uwv tot vergoeding aan betrokkene van proceskosten en griffierecht.
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van betrokkene voor de in hoger beroep verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 874,-.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de veroordeling van het Uwv tot vergoeding van proceskosten en griffierecht;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 874,- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2011.