ECLI:NL:CRVB:2011:BU9918
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot herziening van de grondslag van uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2011 uitspraak gedaan over een verzoek van appellant om de vastgestelde grondslag van zijn uitkering te herzien. Appellant, geboren in 1934 in het voormalige Nederlands-Indië, was erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). In 2001 was hem een periodieke uitkering toegekend, gebaseerd op het inkomen van een parttime advocaat. In 2009 verzocht appellant om de grondslag te herzien naar die van een fulltime advocaat. Dit verzoek werd door verweerder, de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank, afgewezen op 26 april 2010 en dit besluit werd later bevestigd in het bestreden besluit van 23 september 2010.
De Raad overwoog dat het verzoek van appellant het karakter had van een herzieningsverzoek van het eerdere besluit. De Raad stelde vast dat de bevoegdheid tot herziening discretionair is en dat appellant nieuwe feiten of omstandigheden diende aan te voeren die niet bekend waren bij het eerdere besluit. De Raad concludeerde dat appellant niet voldoende nieuwe gegevens had gepresenteerd die de eerdere beslissing in een nieuw licht zouden plaatsen. De verklaring van de zoon van appellant, die het advocatenkantoor had overgenomen, werd niet als voldoende overtuigend beschouwd, vooral omdat deze niet overeenkwam met eerdere verklaringen die in 1999/2000 waren afgelegd.
Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan, de toetsing door de Raad kon doorstaan. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werden geen termen gezien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door A. Beuker-Tilstra, in aanwezigheid van griffier E. Heemsbergen.