[Appellante], wonende te [woonplaats], Canada (hierna: appellante),
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 22 december 2011
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 november 2010, kenmerk BZ01246025 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2011. Daar is appellante, zoals bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in augustus 2008 een aanvraag ingediend om op grond van de Wubo in aanmerking te worden gebracht voor onder meer de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo. Op die aanvraag heeft verweerder afwijzend beslist bij besluit van 5 januari 2009, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juni 2009. Overwogen is dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo, maar dat haar daarmee verbandhoudende psychische klachten (lichte PTSS) niet hebben geleid tot blijvende invaliditeit. Daarbij is aangegeven dat de psychische klachten alleen tot geringe tot matige beperkingen hebben geleid in de aanpassing aan stressvolle omstandigheden en dat in de overige levenssferen - ondanks slaapproblematiek - geen beperkingen zijn geconstateerd. Verweerder heeft dan ook geoordeeld dat er geen sprake was van een duidelijk minder functioneren dan gezonde leeftijdgenoten. Ten aanzien van de lichamelijke klachten van appellante heeft verweerder aangegeven dat deze duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan. Het tegen het besluit van 5 juni 2009 ingestelde beroep heeft de Raad ongegrond verklaard bij uitspraak van 25 maart 2010, nummer 09/3995 WUBO.
1.2. In juni 2010 heeft appellante zich opnieuw met een aanvraag tot verweerder gewend, wegens verergering van haar psychische klachten. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 25 augustus 2010, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat er bij appellante (ook nu) geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Aan de onder 1.2 genoemde aanvraag heeft appellante ten grondslag gelegd een verergering van haar (psychische) gezondheidsklachten. Dat brengt mee dat verweerder een dergelijke aanvraag dient te beoordelen als een hernieuwde aanvraag. De omstandigheid dat een (hernieuwde) aanvraag wordt gedaan relatief kort na een eerdere afwijzing, zoals in het onderhavige geval, maakt het voorgaande in beginsel niet anders.
2.2. Het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo is in overeenstemming met adviezen van een tweetal geneeskundige adviseurs. Deze adviezen berusten op de reeds aanwezige gegevens en de nader overgelegde verklaring van de huisarts van appellante. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat, gezien de korte tijd gelegen tussen onderhavige aanvraag en een eerdere afwijzing, verweerder heeft kunnen afzien van het instellen van een nader medisch onderzoek.
2.3. In de beschikbare medische gegevens zijn naar het oordeel van de Raad geen aanknopingspunten te vinden om het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerder onjuist te achten. Gegevens waaruit blijkt dat de psychische klachten van appellante haar zodanig beperken in het dagelijks functioneren dat nu wel gesproken kan worden van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo, heeft de Raad niet aangetroffen. Zo heeft ook de huisarts geen melding gemaakt van toename van beperkingen.
2.4. Dat broers en zusters van appellante wel een periodieke uitkering ontvangen kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Dit betreft een individuele beoordeling van de medische gevolgen van het door ieder meegemaakte oorlogsgeweld.
3. Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.