ECLI:NL:CRVB:2011:BU9913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/4748 WUBO + 10/4752 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en vervolgde op basis van de Wubo en Wuv

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 22 december 2011, wordt het beroep van appellant tegen de besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) ongegrond verklaard. Appellant, geboren in 1944 in het voormalig Nederlands-Indië, had in januari 2009 een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en als vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Hij stelde dat hij tijdens de Japanse bezetting met zijn moeder en broer in een Jappenkamp was geïnterneerd en dat hij een schietincident had meegemaakt tijdens de Bersiap-periode.

De Raad oordeelt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van de Wubo, omdat er geen objectieve bevestiging is van zijn internering of van de betrokkenheid bij het schietincident. De Raad wijst erop dat de moeder van appellant bij haar aanvraag geen melding heeft gemaakt van internering of beschietingen. De getuigenverklaringen die appellant heeft overgelegd, zijn van horen zeggen en kunnen niet als bewijs dienen.

Ten aanzien van de Wuv oordeelt de Raad eveneens dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor erkenning als vervolgde, omdat er geen bewijs is van maatregelen die door de bezetter tegen hem zijn genomen op basis van zijn Europese afkomst of gezindheid. De Raad concludeert dat de bestreden besluiten van verweerder in rechte standhouden en dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 22 december 2011.

Uitspraak

10/4748 WUBO
10/4752 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
1. de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad
2. de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad,
beide thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 22 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Deze gedingen, die aanvankelijk zijn gevoerd door de Raadskamer WUBO onderscheidenlijk de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), zijn in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO en/of Raadskamer WUV van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 juli 2010, nr. BZ01203802 (hierna: bestreden besluit I). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Appellant heeft tevens beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 juli 2010, nr. BZ01208980 (hierna: bestreden besluit II). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L. Boon, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende in dit verband relevante feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1944 in het voormalig Nederlands-Indië, heeft in januari 2009 bij verweerder een zogenoemde samenloopaanvraag ingediend om toekenning van, onder meer, een periodieke uitkering als vervolgde in de zin van de Wuv dan wel als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo.
In dit verband heeft appellant naar voren gebracht dat hij tijdens de Japanse bezetting met zijn moeder en oudere broer geïnterneerd is geweest in een Jappenkamp en dat hij in de zogeheten Bersiap-periode van nabij een schietincident heeft meegemaakt.
1.2. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluiten van 9 november 2009 afgewezen, welke besluiten na bezwaar gehandhaafd zijn bij de thans bestreden besluiten. In het kader van de Wuv en de Wubo is overwogen dat van een internering in een Jappenkamp geen bevestiging is verkregen. In het kader van de Wubo is tevens overwogen dat directe betrokkenheid bij een schietincident tijdens de Bersiap-periode niet vast was komen te staan.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kunnen standhouden en overweegt als volgt.
2.1. Ten aanzien van de Wubo.
2.1.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, b, d en f, van de Wubo wordt - voor zover hier van belang en kort samengevat - onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan:
degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 of gedurende de daaraan direct aansluitende periode van ongeregeldheden in het voormalige Nederlands-Indië (de Bersiap-periode) lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen:
- ten gevolge van met de krijgsverrichtingen of ongeregeldheden direct verbonden handelingen of omstandigheden;
- ten gevolge van direct tegen hem gerichte handelingen of maatregelen door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode;
- ten gevolge van confrontatie op jeugdige leeftijd met extreem geweld tegen derden door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode.
2.1.2. Verweerder heeft naar aanleiding van het Sociaal Rapport onderzoek verricht in de archieven van het Nederlandse Rode Kruis en de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen. Verder zijn de dossiers van de vader en moeder van appellant, van zijn neven en een tante geraadpleegd. Tevens zijn een aantal van de door appellant opgegeven getuigen benaderd voor een getuigenverklaring. Uit de aldus verkregen informatie is geen objectieve bevestiging verkregen van het feit dat appellant gedurende de Japanse bezetting van zijn vrijheid beroofd is geweest of dat hij in de Bersiap-periode direct betrokken was bij beschietingen.
2.1.3. De Raad onderschrijft dan ook het standpunt van verweerder dat onvoldoende is komen vast te staan dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de hiervoor onder 2.1.1 bedoelde zin. Van de geraadpleegde relatiedossiers is in dit kader vooral het dossier van appellants moeder van belang. De moeder van appellant heeft destijds bij haar aanvraag in het kader van de oorlogswetten geen melding gemaakt van een internering tijdens de Japanse bezetting noch van beschietingen in de Bersiap-periode.
2.1.4. De in beroep door appellant overgelegde getuigenverklaringen zijn van horen zeggen, zodat de Raad daaraan niet het belang kan hechten dat appellant daaraan gehecht zou willen zien. Om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer dienen de gestelde, voor de Wubo relevante oorlogsgebeurtenissen objectief bevestigd te worden door officiële documenten of overtuigende ooggetuigenverklaringen. Daarvan is in het geval van appellant niet gebleken.
2.1.5. Op grond hiervan onderschrijft de Raad dan ook het in bestreden besluit I neergelegde oordeel van verweerder dat appellant niet voldoet aan de in de Wubo gestelde voorwaarden om in de zin van die wet te worden erkend als
burger-oorlogsslachtoffer. Het tegen dit besluit gerichte beroep moet ongegrond worden verklaard.
2.2. Ten aanzien van de Wuv.
2.2.1. Blijkens artikel 2 van de Wuv wordt - samengevat en voor zover hier van belang - onder vervolging verstaan:
handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling, welke hebben geleid tot vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd.
2.2.2. Gelet op het hiervoor onder 2.1.2 tot en met 2.1.4 overwogene en het feit dat evenmin is gebleken van enige andere door de bezetter jegens appellant getroffen maatregel op grond van zijn Europese afkomst of gezindheid, onderschrijft de Raad tevens het in bestreden besluit II neergelegde oordeel van verweerder dat appellant niet voldoet aan de in de Wuv gestelde voorwaarden om in de zin van die wet te worden erkend als vervolgde. Het beroep tegen bestreden besluit II dient daarom eveneens ongegrond verklaard te worden.
3. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en H.C.P. Venema en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
IJ