ECLI:NL:CRVB:2011:BU9149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3543 WAJONG-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van hogerberoepschrift en verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2011 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 27 juli 2011. De Raad had het hogerberoepschrift van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. Appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J.W.J.M. Princen, stelde dat hij het hogerberoepschrift op 11 juni 2011 had verzonden. Echter, de enveloppe met het hogerberoepschrift droeg een poststempel van 16 juni 2011, en het document was pas op 17 juni 2011 bij de Raad ontvangen. De Raad oordeelde dat de enkele verklaring van de gemachtigde niet voldoende was om aan te tonen dat het hogerberoepschrift op een eerdere datum ter post was bezorgd.

De Centrale Raad van Beroep benadrukte dat bij de vaststelling van de datum waarop een brief ter post is bezorgd, wordt uitgegaan van het poststempel op de enveloppe, tenzij de afzender overtuigend bewijs kan leveren van een eerdere verzenddatum. In dit geval was er geen overtuigend bewijs, en daarom werd het verzet ongegrond verklaard. De Raad zag geen aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van het verzet.

De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

11/3543 WAJONG-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 mei 2011, 10/4221 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Datum uitspraak: 21 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 27 juli 2011 heeft de Raad het namens appellant door J.W.J.M. Princen ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 27 juli 2011 heeft J.W.J.M. Princen namens appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 november 2011, waar partijen - appellant met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 27 juli 2011 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat (de gemachtigde van) appellant niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend. De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend, was 15 juni 2011. Het hoger beroepschrift is gedateerd 11 juni 2011. De enveloppe waarin het ter post is verzonden, draagt het poststempel 16 juni 2011. Het hogerberoepschrift is op 17 juni 2011 bij de Raad ontvangen.
In het verzetschrift heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat hij op 11 juni 2011 heeft geprobeerd het hogerberoepschrift per aangetekende post te verzenden, maar dat hem door een medewerker van het postagentschap is medegedeeld dat het niet mogelijk is om een aangetekende brief te verzenden naar een postbusnummer. De gemachtigde van appellant heeft verklaard dat hij het hogerberoepschrift vervolgens op 11 juni 2011 per gewone post heeft verzonden.
Volgens vaste rechtspraak (ook) van de Raad wordt bij de vaststelling van de dag waarop een brief ter post is bezorgd uitgegaan van het op de enveloppe geplaatste poststempel, tenzij de afzender aannemelijk maakt dat de brief op een eerdere datum ter post is bezorgd. De enkele verklaring van de gemachtigde van appellant dat hij het hogerberoepschrift op 11 juni 2011 heeft verstuurd, is daarvoor niet toereikend.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
TM