ECLI:NL:CRVB:2011:BU8986

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6056 t/m 6061 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2011 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad. De zaak betreft een hoger beroep dat door appellant was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2010. De Raad had in een eerdere uitspraak op 7 juni 2011 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat leidde tot een zitting op 28 november 2011, waar partijen niet verschenen.

De Raad overwoog dat appellant in de gelegenheid was gesteld om het griffierecht te voldoen, maar dat hij deze gelegenheid niet had benut. Appellant had weliswaar verzocht om verlenging van de termijn, maar dit verzoek was afgewezen. De Raad concludeerde dat appellant niet in verzuim was geweest, maar dat hij desondanks niet had gereageerd op de laatste oproep om het griffierecht te voldoen. Hierdoor werd het verzet ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing, en dat appellant niet in aanmerking komt voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

10/6056 WWB t/m 6061 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2010, 10/2326, 10/2327, 10/2543, 10/3722, 10/3412, 10/3373 en 10/3428 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam
Datum uitspraak: 21 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 7 juni 2011 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 7 juni 2011 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 november 2011, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 7 juni 2011 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht binnen de daartoe gestelde termijn niet is betaald, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Bij brief van 17 november 2010 is appellant in de gelegenheid gesteld het griffierecht binnen vier weken te voldoen. Bij brief van 22 november 2010 heeft appellant laten weten bijzondere bijstand voor het griffierecht te hebben aangevraagd. Nadat verdere berichten van appellant uitbleven, is appellant bij - aangetekend verzonden - brief van 26 april 2011 opnieuw in de gelegenheid gesteld het griffierecht binnen vier weken te voldoen. Appellant heeft op 11 mei 2011 telefonisch verzocht om verlenging van de gestelde termijn. Bij brief van 17 mei 2011 is dit verzoek afgewezen. Vervolgens heeft de Raad de uitspraak van 7 juni 2011 gedaan.
Mede omdat appellant binnen de bij de brief van 26 april 2011 gestelde termijn heeft gereageerd, heeft de Raad aanleiding gezien appellant bij - aangetekend verzonden - brief van 15 juli 2011 in de gelegenheid te stellen het griffierecht alsnog, binnen acht weken, te voldoen.
Appellant heeft die termijn ongebruikt voorbij laten gaan en heeft binnen die termijn ook niet inhoudelijk gereageerd.
In deze omstandigheden moet het verzet ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant om hem schriftelijk te laten weten hoe hij “in bezwaar” kan bij de Hoge Raad, wijst de Raad erop dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat, dus ook niet bij de Hoge Raad.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
KR