ECLI:NL:CRVB:2011:BU7164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5235 ABP
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding invaliditeitspensioen en bestuursorgaanstatus Stichting Pensioenfonds ABP

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die schadevergoeding eiste van de Stichting Pensioenfonds ABP, vertegenwoordigd door het Uwv, wegens het uitblijven van de toekenning van zijn invaliditeitspensioen. De appellant, die ambtenaar was bij de gemeente Bergen op Zoom, had in 2002 een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, wat leidde tot de toekenning van een WAO-uitkering in 2005. In 2006 verzocht hij om schadevergoeding vanwege de te late uitkering van zijn invaliditeitspensioen, maar dit verzoek werd afgewezen door het Uwv. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat de beslissingen van het Uwv niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Stichting Pensioenfonds ABP, hoewel vertegenwoordigd door het Uwv, niet als bestuursorgaan heeft gehandeld bij het nemen van beslissingen over schadevergoeding. De Raad benadrukte dat de stichting een privaatrechtelijke entiteit is en geen openbaar gezag uitoefent. Hierdoor was de bestuursrechter niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde de rechtbank onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Dit betekent dat de appellant zijn vordering tot schadevergoeding enkel bij de burgerlijke rechter kan indienen, conform artikel 8:71 van de Awb. De Raad paste ook de tenaamstelling van het geschil aan, zodat het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP als verwerende partij wordt aangemerkt.

Uitspraak

08/5235 ABP
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 juli 2008, 07/936 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), lees: het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP
Datum uitspraak: 1 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2011. Appellant is verschenen met bijstand van mr. M.A. Breewel-Witteveen, advocaat te Roosendaal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Geurst, werkzaam bij de Algemene Pensioen Groep (APG).
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is ambtenaar geweest bij de gemeente Bergen op Zoom. Bij besluit van 20 juli 1990 heeft de hoofddirectie van het toenmalig Algemeen burgerlijk pensioenfonds hem met ingang van 1 september 1984 ongeschikt verklaard voor het vervullen van zijn betrekking. Op 31 december 2002 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag ingediend om hem (alsnog) een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen. Dit heeft er in maart 2005 toe geleid dat hem met ingang van 1 januari 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is verleend. Tevens is hem bij besluit van 28 april 2005 een invaliditeitspensioen toegekend over de periode van 1 juni 1986 tot 1 januari 1996.
1.2. In 2006 heeft appellant het Uwv verzocht om schadevergoeding vanwege kort gezegd de te late uitkering van het invaliditeitspensioen. Bij brief van 24 augustus 2006 heeft het Uwv dit verzoek namens de directieraad van de Stichting Pensioenfonds ABP afgewezen. Bij brief van 16 oktober 2006 heeft appellant op deze beslissing gereageerd. Bij brief van 15 januari 2007 heeft het Uwv namens de directieraad van de Stichting Pensioenfonds ABP deze reactie aangemerkt als een verzoek om heroverweging van de beslissing van 24 augustus 2006 en dit verzoek afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen de beslissing van 15 januari 2007 gerichte beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat noch de beslissing van 24 augustus 2006 noch die van 15 januari 2007 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Met ingang van 1 januari 1996 is het Algemeen burgerlijk pensioenfonds geprivatiseerd. Ter uitvoering van de Wet privatisering ABP (WpA) is de Stichting Pensioenfonds ABP opgericht. Deze stichting heeft kort gezegd tot taak om als privaatrechtelijk pensioenfonds de verantwoordelijkheid te dragen voor de pensioenen van het overheidspersoneel, waartoe de aanspraken van de deelnemers worden neergelegd in een overeenkomst naar burgerlijk recht. De stichting is een rechtspersoon naar burgerlijk recht en in beginsel geen bestuursorgaan.
3.2. Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de WpA blijft hoofdstuk S van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Abp-wet) van toepassing ten aanzien van besluiten als bedoeld in dat hoofdstuk die voor 1 januari 1996 genomen zijn. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat ten aanzien van besluiten van het bestuur of de directieraad van de Stichting Pensioenfonds ABP, die genomen zijn naar aanleiding van verzoeken of aanvragen die vóór 1 januari 1996 op basis van de Abp-wet zijn gedaan, hoofdstuk S van die wet van overeenkomstige toepassing is. Ingevolge het derde lid geldt voor de toepassing van het eerste en tweede lid dat met ingang van 1 januari 1996 onder bestuur onderscheidenlijk directieraad wordt begrepen: het bestuur onderscheidenlijk de directieraad van de Stichting Pensioenfonds ABP.
3.3. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de Stichting Pensioenfonds ABP onder meer het afwikkelen van herziening, wijziging of herstel van besluiten als bedoeld in artikel 61 van de WpA opgedragen aan het Uwv. Inmiddels berust deze opdracht overigens bij de APG.
3.4. In het geval van appellant gaat het om een verzoek om vergoeding van schade die hij beweerdelijk heeft geleden doordat hem pas in 2005 een invaliditeitspensioen is toegekend over de periode van 1 juni 1986 tot 1 januari 1996. De beslissing op een verzoek om schadevergoeding kan een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb opleveren waartegen bezwaar en beroep op grond van die wet open staan. Daarvoor is onder meer vereist dat het gaat om vergoeding van schade, welke beweerdelijk is geleden als gevolg van een onrechtmatige beslissing die zelf als een appellabel besluit in de zin van de Awb is aan te merken. Dit wordt het connexiteitsvereiste genoemd.
3.5. De Raad is niet gebleken van enige beslissing waarbij aan appellant uitdrukkelijk een invaliditeitspensioen over de periode van 1 juni 1986 tot 1 januari 1996 is geweigerd. Het uitblijven van de toekenning van dit pensioen, waarin appellant gedurende vele jaren heeft berust, kan echter met zo'n weigering op één lijn te worden gesteld, in die zin dat het onder 1.1 genoemde verzoek van 31 december 2002 moet worden opgevat als een verzoek om deze weigering te herzien. Dit verzoek was feitelijk gericht tot het Uwv, maar moet rechtens worden aangemerkt als gericht tot de Stichting Pensioenfonds ABP, namens wie zoals onder 3.3 is overwogen het Uwv in zaken zoals deze optreedt.
3.6. Volgens vaste jurisprudentie levert een verzoek om herziening van een onder de werking van de Abp-wet genomen besluit, welk verzoek is gedaan na 1 januari 1996, niet een besluit op ten aanzien waarvan hoofdstuk S van deze wet nog van overeenkomstige toepassing kan worden geacht. Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat als hoofdstuk S wel op een dergelijk besluit van toepassing wordt verklaard, een dusdanig ruime uitleg zou worden gegeven aan het overgangsrecht dat deze in strijd komt met de bedoeling van de wetgever om het pensioenstelsel per 1 januari 1996 te privatiseren (CRvB 10 december 1998, LJN ZB7982 en TAR 1999, 28).
3.7. Gelet op het vorenstaande betreft het verzoek van 31 december 2002, evenals de positieve reactie daarop van 28 april 2005, een privaatrechtelijke aangelegenheid, ter zake waarvan aan de Stichting Pensioenfonds ABP of haar organen geen openbaar gezag toekomt als bedoeld in artikel 1:1, aanhef en onder b, van de Awb. Deze stichting kan daarom niet als een bestuursorgaan worden aangemerkt. Dat het Uwv zelf wèl een bestuursorgaan (a orgaan) is, doet hieraan niet af omdat het Uwv niet op eigen naam maar uitsluitend als (privaatrechtelijk) vertegenwoordiger van de stichting heeft beslist.
3.8. In de lijn van het onder 3.4 bedoelde connexiteitsvereiste moet vervolgens worden geoordeeld dat de Stichting Pensioenfonds ABP - vertegenwoordigd door het Uwv - ook bij het nemen van beslissingen omtrent de vergoeding van schade wegens het jarenlang uitblijven van de toekenning van het invaliditeitspensioen niet als bestuursorgaan heeft gehandeld. De beslissing op het verzoek om schadevergoeding was daarom geen voor bezwaar vatbaar besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De beslissing op de brief van appellant van 16 oktober 2006 - voor het geval deze brief als bezwaarschrift bedoeld zou zijn geweest - is evenmin een besluit, omdat ook deze beslissing niet van een bestuursorgaan afkomstig is. Bij dit alles is nog van belang dat niet is gebleken van enig oogmerk bij de Stichting Pensioenfonds ABP om als bestuursorgaan op te treden. De stichting heeft zich steeds op het - juiste - standpunt gesteld dat het hier een privaatrechtelijke kwestie betreft.
3.9. Dit betekent dat de bestuursrechter niet bevoegd is om van het beroep tegen de bestreden beslissing van 15 januari 2007 kennis te nemen. Een vordering tot betaling van schadevergoeding kan in dit geval uitsluitend bij de burgerlijke rechter worden ingesteld (artikel 8:71 van de Awb). De rechtbank had echter niet het beroep niet-ontvankelijk, maar zichzelf onbevoegd moeten verklaren. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen en doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.
3.10. Tevens heeft de Raad in het vorenstaande aanleiding gevonden om de tenaamstelling van het geschil op het voorblad van deze uitspraak aan te passen, in die zin, dat niet het Uwv maar het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP als verwerende partij wordt aangemerkt.
4. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb acht de Raad geen termen aanwezig. Het geconstateerde gebrek in het dictum van de aangevallen uitspraak kan niet voor rekening van de verwerende partij worden gebracht, nu deze uitsluitend krachtens privaatrecht heeft gehandeld.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de rechtbank onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en H.C.P. Venema en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van S. Werensteijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) S. Werensteijn.
RB