ECLI:NL:CRVB:2011:BU6769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5319 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J.Th. Wolleswinkel
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag wegens plichtsverzuim en de heroverweging van de strafmaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin het beroep van betrokkene tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder gegrond werd verklaard. Betrokkene, werkzaam bij de afdeling Stadsbeheer, had zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim door buiten diensttijd en met zijn eigen auto hoogwaardige metalen op te halen bij de Kringloopwinkel, wat in strijd was met de gedragsregels van de gemeente. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim, en dat betrokkene zich redelijkerwijs bewust had moeten zijn van de gedragsregels.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet in verhouding stond tot het plichtsverzuim. De Raad benadrukte dat de bijzondere omstandigheden van de voorgeschiedenis van belang waren en dat het college had moeten begrijpen dat betrokkene niet zonder overleg met zijn leidinggevende goederen kon ophalen. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene tegen het voorwaardelijk strafontslag ongegrond, maar oordeelde dat de opgelegde straf niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 471,60 en bepaalde dat er griffierecht van € 448,- werd geheven.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in overweging namen en de beslissing openbaar werd uitgesproken op 28 november 2011.

Uitspraak

10/5319 AW
10/5368 AW
11/3126 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder (hierna: college)
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 19 augustus 2010, 08/1114 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het college
Datum uitspraak: 28 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Het college en betrokkene hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 16 mei 2011 een nieuwe beslissing op bezwaar (hierna: besluit 1) genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2011. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Burger, advocaat te ’s-Gravenhage, en door
drs. C.M.I.M. van Kruining, werkzaam bij de gemeente Den Helder. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J.J.C. de Vries, advocaat te Leeuwarden.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend.
Na daartoe van partijen toestemming te hebben gekregen, heeft de Raad bepaald dat het (verdere) onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Betrokkene was medewerker afvalverzameling bij de afdeling Stadsbeheer van de gemeente Den Helder. Samen met zijn collega M haalde hij vanaf de jaren ’90 met een perskraakwagen regelmatig afval op bij de [Kringloopwinkel] (hierna: [Kringloopwinkel]) in Den Helder. Tevens haalden zij daar, met instemming van de toenmalige directie van [Kringloopwinkel], gescheiden bewaarde hoogwaardige metalen op die zij verkochten aan de metaalhandelaar V. De daaruit genoten, relatief bescheiden, inkomsten verdeelden betrokkene en M onderling.In 1999 en 2004 heeft het college bijzondere aandacht besteed aan integriteit en er zijn huisregels vastgesteld die in 2005 in een Handboek zijn vastgelegd. In 2005 heeft betrokkene met succes de cursus Veilig en verantwoord functioneren gevolgd, waarbij ook het onderdeel ambtelijke integriteit is behandeld. Omdat in dat kader het zogenaamde poeten - het voor privédoeleinden meenemen van goederen die aangeboden worden voor afvalinzameling door de gemeente - niet (meer) werd toegestaan, heeft betrokkene besloten de hoogwaardige metalen bij [Kringloopwinkel] niet meer in diensttijd en met een dienstvoertuig op te halen, maar buiten diensttijd en met zijn eigen auto.
1.2. Een in 2007 bij [Kringloopwinkel] nieuw aangetreden directeur heeft die praktijk, die bij het college niet bekend was, aan de orde gesteld. Naar aanleiding daarvan heeft het college besloten betrokkene achtereenvolgens te schorsen en de straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Bij besluit van 28 februari 2008 (hierna: bestreden besluit) zijn die besluiten gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Zij heeft bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. Verder heeft de rechtbank bepalingen gegeven betreffende de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
2.1. De rechtbank heeft het gehandhaafde schorsingsbesluit vernietigd omdat, zoals door het college was erkend, voor dat besluit een kenbare motivering ontbreekt.
2.2. Met betrekking tot het strafontslag heeft de rechtbank geoordeeld dat het bij [Kringloopwinkel] ophalen van hoogwaardige metalen door betrokkene - buiten diensttijd en met de eigen auto - strikt genomen niet onder de beschrijving valt die in het Handboek is gegeven van de daarin gebruikte term poeten. De rechtbank acht die handelwijze van betrokkene echter niet in overeenstemming met doel en strekking van de gedragsregels in het Handboek. Betrokkene had zich daarvan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs bewust moeten zijn. Het college heeft betrokkene terecht plichtsveruim verweten, aldus de rechtbank. Zij acht de straf van ontslag echter onevenredig aan de aard en ernst van dat plichtsverzuim. Daarbij heeft zij vooral van belang geacht dat betrokkene klaarblijkelijk heeft beoogd in overeenstemming met de gedragsregels te handelen en dat het verweten gedrag zich uitsluitend heeft voorgedaan bij [Kringloopwinkel] en dat in zoverre - ook gezien de aangepaste werkwijze - geen sprake is van doorgaand gedrag.
3. Naar aanleiding van de standpunten van partijen in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
3.1. Hij verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en kan zich in grote lijnen vinden in de bovenbedoelde overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd.
3.1.1. Ook de Raad kan betrokkene niet volgen in zijn betoog dat van plichtsverzuim in het geheel geen sprake was. Het verweten gedrag - het (weliswaar niet meer in diensttijd en niet met een dienstvoertuig, maar) voor eigen gewin ophalen van hoogwaardige metalen bij [Kringloopwinkel] - is inderdaad naar de letter niet een overtreding van het verbod van poeten. Maar daarmee is nog niet gezegd dat de (nieuwe) handelwijze van betrokkene niet kan worden aangemerkt als gedrag dat een goed ambtenaar niet betaamt. Het college heeft met juistheid betoogd dat het betrokkene, gelet op het belang dat het college hecht(te) aan integer gedrag, duidelijk had kunnen en moeten zijn dat hij niet zonder overleg met zijn leidinggevende als privépersoon goederen bij [Kringloopwinkel] kon ophalen naast zijn ambtelijke werkzaamheden aldaar.
3.1.2. Evenals de rechtbank is de Raad ook van oordeel dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. Met de onder 2.2 weergegeven overwegingen heeft de rechtbank kennelijk en terecht hier de bijzondere omstandigheid van de (lange) voorgeschiedenis van belang geacht; deze leidt ertoe dat in dit geval de aard en ernst van het plichtsverzuim moeten worden gerelativeerd. Tot slot acht de Raad niet zonder betekenis dat, nadat in het strafvoornemen en in het primaire strafbesluit het plichtsverzuim wat ruimer was geformuleerd, het college betrokkene bij het bestreden besluit in het voetspoor van de Commissie bezwaarschriften rechtspositie, als plichtsverzuim alleen het poeten als bedoeld in artikel 4:16 van het Handboek heeft verweten, van welke gedraging naar de letter geen sprake was.
3.1.3. Op grond van het voorgaande komt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3.2.1. Bij besluit 1 heeft het college het besluit tot schorsing ingetrokken. Daarmee is tegemoetgekomen aan het bezwaar van betrokkene, zodat besluit 1 in zoverre verder buiten dit geding blijft.
3.2.2. In besluit 1 is verder aan betrokkene de straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd. Daaraan is in verband met het tijdsverloop geen termijn verbonden. De Raad acht die straf niet onevenredig aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. Weliswaar is, zoals onder 3.1.2 is overwogen, relativering van die aard en ernst nodig in verband met de bijzondere omstandigheden, maar de Raad acht met het college sprake van een integriteitsschending die, gelet op het belang dat het college mag hechten aan integer gedrag, waaronder het voorkomen van (de schijn van) belangenverstrengeling, zwaar bestraft mag worden.
Het beroep dat betrokkene wordt geacht te hebben ingesteld tegen besluit 1, wordt daarom ongegrond verklaard voor zover daarbij de straf van voorwaardelijk ontslag is opgelegd.
3.2.3. Besluit 1 behelst ook nog beslissingen betreffende de plaatsing van betrokkene en betreffende nabetaling van bezoldiging en schadevergoeding. De Raad ziet aanleiding het tegen die onderdelen gerichte beroepschrift van 9 juni 2011 aan het college te sturen ter behandeling als bezwaarschrift.
4. De Raad ziet in het vorenstaande tot slot aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 437,- aan kosten van rechtsbijstand en op € 34,60 aan reiskosten, in totaal € 471,60.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit 1 ongegrond voor zover daarbij de straf van voorwaardelijk ontslag is opgelegd;
Veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 471,60;
Bepaalt dat van het college een griffierecht wordt geheven van € 448,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van N. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD