[Appellant] en [Appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2009, 09/1058 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 november 2011
Namens appellanten heeft mr. D.S. de Ploeg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft bij wijze van verweer volstaan met verwijzing naar de aangevallen uitspraak.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op 18 oktober 2011. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 11 september 2008 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) van appellant met ingang van 12 september 2008 beëindigd. Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het UWV de over de periode van 12 september 2008 tot en met 5 oktober 2008 nog doorbetaalde ZW-uitkering van appellant teruggevorderd. Op 21 oktober 2008 hebben appellanten zich gemeld bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI) om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen, zulks met ingang van 12 september 2008.
1.2. Bij besluit van 3 december 2008 heeft het College aan appellanten met ingang van 21 oktober 2008 bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend.
1.3. Bij besluit van 13 februari 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 3 december 2008 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om de ingangsdatum van de bijstand op 12 september 2008 te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 februari 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij onder meer het volgende overwogen (waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen):
“ (…) Uit de gedingstukken, in het bijzonder de gegevens van TNT Post, blijkt dat op 15 september 2008 aan eiser [naam eiser] een van het UWV afkomstig aangetekend stuk met adresgegevens die overeenkomen met die van eiser is aangeboden, dat er op dat moment niemand thuis was en dat het poststuk van 16 september 2009 tot 8 oktober 2009 beschikbaar is geweest op de afhaallocatie, maar niet is afgehaald. (…) Hoewel het adres op de envelop van het poststuk van het UWV niet volledig leesbaar is doordat deze beplakt is met een sticker, ziet de rechtbank zonder de duidelijke aanwijzingen voor het tegendeel geen reden om er aan te twijfelen dat op de envelop het juiste adres is vermeld. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om er aan te twijfelen dat er een afhaalbericht is achtergelaten, nu volgens de standaardprocedure bij aangetekende post een afhaalbericht wordt achtergelaten in het geval op het opgegeven adres niemand thuis wordt aangetroffen. De omstandigheid dat eisers er pas op 18 oktober 2008 van op de hoogte zijn geraakt dat eiser [naam eiser] geen recht meer had op een ZW-uitkering, waarna voor eisers aanleiding bestond een WWB-uitkering aan te vragen per 12 september 2008, komt voor hun rekening en risico. (…)” "
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat wel sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Appellanten hebben pas op 18 oktober 2008 kennis genomen van het besluit tot intrekking van de ZW-uitkering en kort daarna hebben zij zich voor een bijstandsuitkering gemeld. De onduidelijkheden rond de aangetekende verzending van het ZW-besluit zijn ten onrechte voor hun rekening en risico gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 23 augustus 2011, LJN BR6612) inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd (met dien verstande dat voor 2009 in de onder 2 aangehaalde passage 2008 moet worden gelezen), dat niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat bijstandsverlening met terugwerkende kracht vanaf 12 september 2008 was aangewezen. Hij voegt hieraan nog toe dat, gelet op wat van de beplakte envelop nog wel is te lezen, met voldoende zekerheid is vast te stellen dat de betreffende brief destijds op het juiste adres is bezorgd. Dat appellanten naar eigen zeggen pas later kennis hebben genomen van de inhoud van het ZW-besluit van 11 september 2008 moet hen derhalve zelf worden toegerekend. Los van het voorgaande merkt de Raad overigens nog op dat aan appellant kennelijk nog tot en met 5 oktober 2008 ZW-uitkering is doorbetaald, zodat hij in ieder geval over een deel van de geclaimde periode voorafgaand aan 21 oktober 2008 over middelen beschikte om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Het enkele feit dat de ZW-uitkering nadien vanaf 12 september 2008 is teruggevorderd geldt naar vaste rechtspraak overigens in beginsel niet als bijzondere omstandigheid om bijstandsverlening met terugwerkende kracht te rechtvaardigen.
4.3. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2011.