ECLI:NL:CRVB:2011:BU6468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-276 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor reiskosten naar Suriname na overlijden moeder

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een retour-vliegticket van Amsterdam naar Paramaribo, Suriname. De appellante had deze aanvraag ingediend na het overlijden van haar moeder in Suriname. De aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage, omdat de kosten van de reis buiten Nederland waren gemaakt en het territorialiteitsbeginsel van toepassing was. Dit beginsel staat bijstandsverlening voor kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of niet aan Nederland zijn verbonden, uit. De appellante voerde aan dat er sprake was van een acute noodsituatie en dat het noodzakelijk was om haar moeder nog eenmaal te zien voor haar geestelijke gezondheid. De Raad oordeelde echter dat de stellingen van de appellante niet voldoende waren onderbouwd met objectieve medische gegevens en dat er geen acute noodsituatie was die bijstandsverlening rechtvaardigde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de kosten van de vliegreis niet in aanmerking kwamen voor bijstandsverlening en dat de appellante de kosten had kunnen dekken door een lening van een familielid. De uitspraak benadrukt het belang van het territorialiteitsbeginsel in het sociale zekerheidsrecht en de voorwaarden waaronder bijstandsverlening kan plaatsvinden.

Uitspraak

10/276 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 december 2009, 09/3557 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op 18 oktober 2011. Partijen, waarvan appellante met voorafgaand bericht, zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. De moeder van appellante is op [datum] 2008 overleden in Suriname. Op [datum] 2008 is appellante, met kennisgeving aan het College, uit Nederland vertrokken om de begrafenis van haar moeder bij te wonen en op 1 januari 2009 is zij weer naar Nederland teruggekeerd. Op 4 februari 2009 heeft zij vervolgens een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de gemaakte kosten ad € 1.040,-- van een retour-vliegticket Amsterdam - Paramaribo (Suriname). Bij besluit van 18 februari 2009 heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat sprake is van een schuld waarvoor zonder zeer dringende redenen geen bijstand wordt verstrekt.
1.2. Bij besluit van 11 mei 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2009 ongegrond verklaard. Daarbij is, met wijziging van de grondslag van het primaire besluit, overwogen dat het zogenoemde territorialiteitsbeginsel zich verzet tegen bijstandsverlening voor onderhavige kosten en dat geen sprake is van zeer dringende redenen die niettemin tot bijstandsverlening nopen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 mei 2009 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij, samengevat, aangevoerd primair dat het territorialiteitsbeginsel toepassing mist en subsidiair dat sprake was van een acute noodsituatie die bijzondere bijstandsverlening rechtvaardigt. Ter toelichting is naar voren gebracht dat het afscheid nemen van haar moeder noodzakelijk was omwille van haar eigen geestelijke gezondheid en ter voorkoming van toekomstige ziektekosten in Nederland. Voorts is benadrukt dat zij in verband met het overlijden van haar moeder op stel en sprong moest vertrekken en dat zij haar moeder koste wat kost nog eenmaal moest zien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien recht op bijstand van overheidswege.
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 januari 2007, LJN AZ5967, sluit het in deze bepaling neergelegde territorialiteitsbeginsel bijstandsverlening uit voor kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. Dit brengt, eveneens naar vaste rechtspraak van de Raad, mee dat voor bijstandsverlening in de reiskosten naar en vanuit het buitenland geen plaats is, behalve voor zover die reis wordt gemaakt over Nederlands grondgebied.
Bij reizen via internationaal luchtverkeer geldt de luchthaven hier te lande als landsgrens. De Raad verwijst onder meer naar zijn uitspraken van 4 september 2007, LJN BB3869 en van 10 juni 2008, LJN BD3765.
4.3. Anders dan appellante heeft betoogd, vormen de kosten van een retour-vliegticket Amsterdam - Paramaribo, gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, onmiskenbaar kosten die buiten Nederland zijn gemaakt althans niet aan Nederland zijn verbonden. Hetgeen appellante omtrent haar eigen (toekomstig) geestelijk welzijn - naar de Raad begrijpt: hier te lande - heeft gesteld, maakt dit niet anders, nog daargelaten dat deze stelling niet met objectieve medische gegevens is onderbouwd en voornamelijk is gebaseerd op een eigen inschatting van toekomstige onzekere gebeurtenissen. Het College heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval het territorialiteitsbeginsel aan bijzondere bijstandsverlening in de weg staat.
4.4. Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 11, eerste lid, van de WWB, voor de in geschil zijnde kosten bijstand te verlenen, indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de memorie van toelichting op deze bepaling dient dan vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. In hetgeen appellante ter onderbouwing van de acute noodsituatie heeft aangevoerd (zie onder 3), ziet de Raad geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. De Raad wijst er in dat verband allereerst op dat naar vaste rechtspraak, zie onder meer de uitspraak van 1 december 2009, LJN BK6576, slechts van een acute noodsituatie kan worden gesproken indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, waarbij ernstig letsel zowel psychisch als lichamelijk letsel kan omvatten. Het een noch het ander acht de Raad hier aannemelijk gemaakt. De Raad neemt voorts in aanmerking dat de moeder van appellante op
[datum] 2008 is overleden en dat appellante de kosten van de vliegreis, naar eigen zeggen, heeft kunnen bekostigen door het afsluiten van een lening met een familielid.
4.5. De Raad is derhalve met de rechtbank van oordeel dat het College het besluit om de gevraagde bijzondere bijstand te weigeren na bezwaar terecht heeft gehandhaafd.
4.6. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
4.7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) N.M. van Gorkum.
RB