ECLI:NL:CRVB:2011:BU5114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2604 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv om haar WAO-uitkering per 20 maart 2009 in te trekken ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 november 2011 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.T. Dieters, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat zij de geduide functies niet kan vervullen vanwege te hoge belastingen.

De Raad overweegt dat het Uwv in zijn besluit van 28 oktober 2009 heeft gehandhaafd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% bedraagt. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de beperkingen van appellante goed zijn ingeschat en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen passend zijn. Appellante heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens overgelegd die de medische beoordeling van de (bezwaar)verzekeringsartsen in twijfel trekken. De Raad concludeert dat de beroepsgrond van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad heeft vastgesteld dat er voldoende functies zijn met voldoende arbeidsplaatsen om de schatting op te baseren. De markeringen die mogelijk wijzen op een overschrijding van de belastbaarheid zijn voldoende toegelicht. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2011.

Uitspraak

10/2604 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 maart 2010, 09/1079 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat te Hoogezand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2011. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dieters. Voor het Uwv is verschenen mr. F.H.M.A. Swarts.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Het Uwv is verzocht enkele stukken in te brengen.
Het Uwv heeft aan dit verzoek voldaan. Appellante heeft een rapportage van medisch adviseur D.J. Schakel, rga, gedateerd 11 oktober 2011 overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft op deze rapportage gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 21 oktober 2011. Appellante heeft zich wederom laten vertegenwoordigen door mr. Dieters. Voor het Uwv is verschenen mr. D.R. Abdulhak.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit om de aan appellante verstrekte WAO-uitkering per 20 maart 2009 in te trekken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit gedateerd 28 oktober 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe - kort samengevat - overwogen dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat de beperkingen van appellante niet goed zijn ingeschat of dat zij - met haar beperkingen - niet in staat is de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen.
3. In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank bedoeld in 2 bestreden. Naar haar mening dient de Raad de aangevallen uitspraak te vernietigen en het beroep alsnog gegrond te verklaren. Appellante heeft hiertoe wederom aangevoerd dat zij meer beperkt is dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is aangenomen. Zo kan zij haar beide polsen niet goed gebruiken. Appellante verwijst naar het in hoger beroep ingediende rapport van Schakel van 5 januari 2011, aangevuld bij rapport van 11 oktober 2011. Daarnaast is appellante van mening dat ook haar psychische beperkingen niet juist zijn vastgesteld.
Appellante is voorts van mening dat zij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan vervullen. De belasting van de functies gaat haar belastbaarheid te boven en de arbeidskundige component van de schatting is gebaseerd op een te smalle basis.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2.1. Met hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de rechtbank niet tot het oordeel had kunnen komen dat het besluit van 28 oktober 2009 juist is.
De beroepsgrond van appellante dat de FML niet juist is omdat zij meer beperkt is, treft geen doel. De Raad overweegt hiertoe dat appellante niet met objectieve medische stukken heeft aangetoond dat de medische beoordeling van de (bezwaar)verzekeringsartsen onjuist is. Neuroloog dr. R.J.O. van der Ploeg spreekt in zijn brief van 29 oktober 2007 van een licht Carpaal Tunnel Syndroom (CTS). De Raad stelt vast dat appellante aan één pols is geopereerd en daarna is zij niet meer op controle geweest. Evenmin is zij naar haar huisarts teruggegaan met haar polsklachten. Dat appellante om haar moverende redenen zich niet meer heeft laten behandelen, maakt dat er geen objectieve medische gegevens zijn die twijfel kunnen zaaien aan de door de (bezwaar)verzekeringsartsen gegeven medische beoordeling. In het rapport van Schakel vindt de Raad evenmin aanwijzingen voor het standpunt dat de FML geen recht doet aan haar beperkingen. Schakel heeft weliswaar geconcludeerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de bestaande en medisch geobjectiveerde CTS-klachten en dat alleen al op basis van de beperkingen ten gevolge van het CTS de geduide functies niet geschikt zijn. Nu Schakel zich baseert op (slechts) anamnestisch verkregen gegevens en hij evenmin heeft aangegeven welke beperkingen er voor appellante zouden gelden ziet de Raad in zijn rapport onvoldoende aanknopingspunten om meer beperkingen aan te kunnen nemen.
Ook met betrekking tot de psychische klachten ontbreekt een medische objectivering zodat niet aannemelijk is gemaakt dat zij meer beperkt is dan, mede op grond van de rapportage van zenuwarts C.F.J. Kemperman, is aangenomen.
4.2.2. Met hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het arbeidskundige deel van de schatting juist is. De beroepsgrond van appellante dat zij de geduide functies niet kan vervullen, omdat in deze functies belastingen voorkomen die haar mogelijkheden te boven gaan, kan niet slagen. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn. Met betrekking tot de markeringen, die aangeven dat er mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid, heeft de rechtbank overwogen dat deze in voldoende mate zijn toegelicht. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank. Er zijn voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen om de schatting op te baseren.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2.1 tot en met 4.2.2 treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2011.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) H.L. Schoor.