10/237 AKW, 10/6527 AKW, 11/6137 AKW en 11/6225 AKW
op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2009, 09/50 (hierna: uitspraak 1) en 3 november 2010, 09/5075 (hierna: uitspraak 2),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 18 november 2011
Appellant heeft tegen beide aangevallen uitspraken hoger beroep ingesteld en heeft vervolgens nog enige brieven aan de Raad gezonden.
De Svb heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2011. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
De Raad heeft vervolgens het onderzoek in deze zaak heropend.
De Svb heeft twee nieuwe beslissingen op bezwaar in het geding gebracht gedateerd respectievelijk op 14 en 20 oktober 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 21 oktober 2011. Appellant is ook daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich wederom laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
1.1. Bij besluit van 12 september 2008 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat zijn recht op kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het vierde kwartaal van 2007 wordt herzien. Zijn zoons [zoon 1] (geboren [ in] 1990) en [zoon 2] (geboren [in] 1992) worden beiden niet als uitwonend studerend aangemerkt en voor hen komt appellant niet langer in aanmerking voor tweevoudige kinderbijslag. Omdat aan appellant voor genoemde kinderen over het vierde kwartaal van 2007 en het eerste kwartaal van 2008 al tweevoudige kinderbijslag was uitbetaald, is aan hem bij besluit van 17 december 2008 medegedeeld dat de Svb een bedrag ad € 1.510,72 terugvordert. Tevens is bij dit besluit aan appellant een boete opgelegd van € 160,-- omdat hij onjuiste inlichtingen heeft verstrekt omtrent de woonplaats van genoemde kinderen.
1.2. Bij besluiten op bezwaar van respectievelijk 11 december 2008 (hierna: besluit 1) en 6 maart 2009 (hierna: besluit 2) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 12 september 2008 en 17 december 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat voldoende is komen vast te staan dat genoemde kinderen niet uitwonend zijn en dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Het beroep is dan ook ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep benadrukt appellant opnieuw dat zijn zoons wel degelijk uitwonend zijn en dat hij de juiste gegevens aan de Svb heeft doorgegeven.
3.2. Ter zitting van 12 augustus 2011 heeft de gemachtigde van de Svb aangegeven de besluiten 1 en 2, niet te handhaven, omdat uit het - op verzoek van de Svb uitgevoerde - onderzoek niet de conclusie getrokken kan worden dat [zoon 1] niet uitwonend is. Dat hij studerend is, is tussen partijen niet in geschil.
3.3. Bij een nieuwe beslissing op bezwaar van 14 oktober 2011 (hierna: besluit 3) heeft de Svb de besluiten 1 en 2 gewijzigd en is - onder meer - bepaald dat appellant over het vierde kwartaal van 2007 en het eerste kwartaal van 2008 recht heeft op tweevoudige kinderbijslag voor [zoon 1].
3.4. Bij een nieuwe beslissing op bezwaar van 20 oktober 2011 (hierna: besluit 4) heeft de Svb de besluiten 1, 2 en 3 ingetrokken. Vervolgens heeft de Svb bepaald dat appellant over het vierde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2008 recht heeft op tweevoudige kinderbijslag voor [zoon 1]. Ten aanzien van [zoon 2] is de herziening van de aanspraak op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2007 en het eerste kwartaal van 2008 naar enkelvoudige kinderbijslag en de toekenning van enkelvoudige kinderbijslag over het tweede en derde kwartaal van 2008 gehandhaafd. Ten slotte heeft de Svb het bedrag van de terugvordering nader bepaald op € 831,96 en het bedrag van de boete op € 90,--.
3.5. De Raad heeft besluit 3 en besluit 4 met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht betrokken in deze procedure.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat de Svb de besluiten 1, 2 en 3 niet langer handhaaft. De Svb is nader van mening dat appellant over het vierde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2008 recht heeft op tweevoudige kinderbijslag voor [zoon 1]. Dit gewijzigde standpunt van de Svb heeft tevens geleid tot een nadere vaststelling van het recht op kinderbijslag, van het terug te vorderen bedrag en van de hoogte van de boete bij besluit 4. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraken en de besluiten 1, 2 en 3 vernietigd dienen te worden.
4.2. Ten aanzien van besluit 4 is tussen partijen nog slechts in geschil of de Svb terecht heeft besloten dat appellant over het vierde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2008 slechts recht heeft op enkelvoudige voor [zoon 2] en of de terugvordering van de onverschuldigd ten behoeve van [zoon 2] betaalde kinderbijslag en de opgelegde boete in rechte stand kunnen houden.
4.3. Met betrekking tot de aanspraak op kinderbijslag voor [zoon 2] overweegt de Raad dat uit het - op het verzoek van de Svb door het Bureau Sociale Zaken van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Rabat - uitgevoerde onderzoek voldoende blijkt dat [zoon 2] ten tijde hier van belang woonachtig was in het hetzelfde huis als waar zijn moeder (de echtgenote van appellant) woont. In het bijzonder overweegt de Raad dat het wijkhoofd van de wijk waar [zoon 2] en zijn moeder wonen dit heeft bevestigd en, na enig eigen onderzoek, herbevestigd tegenover de onderzoekers. De Svb heeft derhalve terecht besloten dat appellant voor [zoon 2] recht heeft op enkelvoudige kinderbijslag.
4.4. Nu appellant aan de Svb had doorgegeven dat [zoon 2] uitwonend en studerend was, moet geconcludeerd worden dat appellant niet de juiste inlichtingen heeft verstrekt. Als gevolg hiervan heeft de Svb de kinderbijslag voor [zoon 2] over het vierde kwartaal van 2007 en het eerste kwartaal van 2008 tot een te hoog bedrag uitbetaald.
4.5. De Raad stelt voorop dat uit artikel 14a, eerste lid, van de AKW, volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. De Raad is niet gebleken dat de Svb dit beleid in deze zaak niet consistent heeft toegepast. Evenmin heeft de Raad aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval ongeschreven rechtsregels, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, zich verzetten tegen toepassing van artikel 14a van de AKW met terugwerkende kracht.
4.6. Voorts is de Svb op grond van artikel 24 van de AKW gehouden tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AKW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Zoals de Raad reeds meermalen heeft overwogen kunnen dringende redenen als hier bedoeld slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de - financiële en/of sociale - gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. De Raad moet evenwel constateren dat gesteld noch gebleken is dat appellant ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan gedeeltelijk van terugvordering afgezien kan worden.
4.7. Nu appellant onjuiste inlichtingen heeft verstrekt omtrent de woonplaats van [zoon 2] is de Raad tot slot van oordeel dat de opgelegde boete ad € 90,-- de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4.8. Het hiervoor onder 4.2 tot en met 4.7 overwogene leidt tot de slotsom dat het beroep gericht tegen besluit 4 ongegrond verklaard dient te worden.
5. De Raad ziet geen aanleiding tot vergoeding van proceskosten, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraken;
Vernietigt de besluiten 1, 2 en 3;
Verklaart het beroep tegen besluit 4 ongegrond;
Bepaalt dat de Svb het door appellant betaalde griffierecht van € 301,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2011.