[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 24 februari 2010, 09/7013 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Directeur-Generaal van de Statistiek van het CBS (hierna: directeur-generaal)
Datum uitspraak: 27 oktober 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De directeur-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2011. Appellant is verschenen. De directeur-generaal heeft zich na voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 9 april 2009 heeft de directeur-generaal de beoordeling van de functievervulling van appellant over het jaar 2008 vastgesteld. Bij besluit van 19 augustus 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft de directeur-generaal het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft eerst vastgesteld dat het bestreden besluit op 19 augustus 2009 aangetekend aan appellant is verzonden en daarmee aan hem is bekendgemaakt. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de beroepstermijn, ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is geëindigd op 30 september 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet per post is verzonden, maar op 1 oktober 2009, blijkens het daarop door de centrale balie geplaatste stempel, bij de rechtbank is afgegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet tijdig is ingediend. De rechtbank heeft hieraan toegevoegd dat in het niet tijdig ophalen bij het postkantoor van het aangetekend verzonden bestreden besluit geen omstandigheid is gelegen om ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Tenslotte heeft de rechtbank overwogen dat door uitreiking van een kopie van het bestreden besluit op 17 september 2009 geen nieuwe beroepstermijn is gaan lopen.
3. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb is de beroepstermijn van zes weken aangevangen op (donderdag) 20 augustus 2009 en is deze geëindigd op (woensdag) 30 september 2009. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend.
3.2. Voorts oordeelt de Raad dat het op de weg van een betrokkene ligt om bij afwezigheid wegens vakantie of andere redenen maatregelen te treffen voor afhandeling van de post en om - zonodig met behulp van derden - zorg te dragen voor het tijdig (laten) indienen van een beroepschrift. Het niet afhalen van en per aangetekende post verzonden stuk in dit kader dient dan ook voor risico van appellant te komen. De hernieuwde verzending van het (kopie van het) bestreden besluit is niet aan te merken als een bekendmaking in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb en doet dan ook geen nieuwe termijn ontstaan. Aan het wettelijk uitgangspunt, dat besluiten zes weken na de verzending ervan bij het ongebruikt laten van de bezwaar- en beroepsmogelijkheden binnen de termijnen, die van openbare orde zijn, onaantastbaar worden, wordt anders te zeer afbreuk gedaan. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 Awb geen sprake is.
3.3. Het betoog van appellant dat de persoonlijke bezorging van het beroepschrift bij centrale balie van de rechtbank op 1 oktober 2009 gelijkgesteld dient te worden met de bezorging per post - als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb - op 30 september 2009, waarbij de ontvangst van het beroepschrift op 1 oktober 2009 door de rechtbank wel als tijdig zou moeten worden aangemerkt, kan de Raad niet volgen. De strekking van voornoemde bepaling is om bij de beoordeling of een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, rekening te houden met de vertraging die bij verzending per post kan optreden. Daarmee strookt niet om bezorging in persoon, waarbij een zodanige vertraging zich niet kan voordoen, gelijk te stellen met verzending per post.
3.4. Gelet op het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en H.C.P. Venema en T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2011.