ECLI:NL:CRVB:2011:BU2980

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1982 WW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaald griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2011 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 29 september 2010, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant had verzet aangetekend omdat hij het griffierecht niet had betaald. Tijdens de zitting op 27 september 2011 heeft de gemachtigde van appellant, mr. P. Benders, aangevoerd dat appellant de Nederlandse taal slecht beheerst en dat de correspondentie met Duitsland, waar appellant woonde, vertraging had opgelopen. Hij verzocht de Raad om appellant de gelegenheid te geven het griffierecht alsnog te betalen.

De Raad heeft echter vastgesteld dat het griffierecht niet was betaald en heeft het verzet ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De eerdere uitspraak van de Raad van 29 september 2010 was gebaseerd op het feit dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan, ondanks dat appellant in de gelegenheid was gesteld om dit te doen. Appellant had weliswaar een deel van het griffierecht betaald, maar had geen beroep gedaan op betalingsonmacht en had ook niet aangevoerd dat hij de correspondentie niet tijdig had ontvangen.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan proceskosten en de verantwoordelijkheden van appellanten in het proces. De Raad concludeerde dat appellant welbewust het griffierecht niet had betaald, wat leidde tot de ongegrondverklaring van het verzet.

Uitspraak

10/1982 WW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant] wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 17 februari 2010, 09/661
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 1 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 29 september 2010 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 29 september 2010 heeft appellant verzet gedaan.
Bij brief van 20 juni 2011 heeft mr. P. Benders, advocaat te Enschede, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het verzet is behandeld ter zitting van 27 september 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Benders. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 29 september 2010 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van
6 juli 2010 gestelde termijn is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald.
Bij brief van 21 juni 2010 is appellant in de gelegenheid gesteld het verschuldigde griffierecht (€ 111,-) binnen vier weken te voldoen. Bij brief van 30 juni 2010 heeft de broer van appellant namens appellant verzocht om uitstel in verband met een vakantie van 29 juni 2010 tot en met 19 augustus 2010. Bij de brief van 6 juli 2010 is appellant in de gelegenheid gesteld het griffierecht voor 1 september 2010 te voldoen. Bij brief van
2 september 2010 heeft appellant bericht dat hij (bij de rechtbank) al een bedrag van
€ 50,- heeft betaald en niet van plan is nog eens € 111,- te betalen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat appellant de Nederlandse taal slecht beheerst en dat de correspondentie van en naar Duitsland, waar appellant toen woonde, lang onderweg is geweest. De gemachtigde van appellant heeft verzocht appellant in de gelegenheid te stellen het verschuldigde griffierecht alsnog te betalen.
De Raad ziet hierin geen grond voor het oordeel dat de uitspraak van de Raad van
29 september 2010 onjuist is. Appellant, die goed in staat is gebleken de correspondentie te begrijpen, heeft immers welbewust het griffierecht niet betaald en heeft geen beroep gedaan op betalingsonmacht. Ook heeft appellant nooit aangevoerd dat hij de correspondentie niet tijdig heeft ontvangen.
Het verzet moet ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet van appellant ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
1 november 2011.
(get.) T.G.M. Simons
(get.) D.W.M. Kaldenhoven
CVG