ECLI:NL:CRVB:2011:BT8973
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde toeslag ingevolge de Toeslagenwet
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslagen ingevolge de Toeslagenwet (TW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had een toeslag aangevraagd die aan haar was toegekend. Echter, het Uwv kwam tot de conclusie dat appellante onterecht een voorschot had ontvangen, omdat haar echtgenoot in de betreffende periode wel degelijk inkomsten had. Het Uwv vorderde een bedrag van € 3.748,83 terug van appellante, wat leidde tot een rechtszaak na de afwijzing van haar bezwaar tegen dit besluit.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het besluit van 2 februari 2009, dat de herziening van de toeslag betrof, in rechte onaantastbaar was geworden. Appellante stelde dat zij recht had op de toeslag omdat haar echtgenoot niet de gehele periode inkomsten had, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet kon slagen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het Uwv op grond van artikel 20 van de TW verplicht was om onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen. De Raad wees erop dat er geen ruimte was voor een belangenafweging, aangezien de wet dit imperatief voorschrijft.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 21 oktober 2011.