ECLI:NL:CRVB:2011:BT8973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5731 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde toeslag ingevolge de Toeslagenwet

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslagen ingevolge de Toeslagenwet (TW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had een toeslag aangevraagd die aan haar was toegekend. Echter, het Uwv kwam tot de conclusie dat appellante onterecht een voorschot had ontvangen, omdat haar echtgenoot in de betreffende periode wel degelijk inkomsten had. Het Uwv vorderde een bedrag van € 3.748,83 terug van appellante, wat leidde tot een rechtszaak na de afwijzing van haar bezwaar tegen dit besluit.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het besluit van 2 februari 2009, dat de herziening van de toeslag betrof, in rechte onaantastbaar was geworden. Appellante stelde dat zij recht had op de toeslag omdat haar echtgenoot niet de gehele periode inkomsten had, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet kon slagen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het Uwv op grond van artikel 20 van de TW verplicht was om onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen. De Raad wees erop dat er geen ruimte was voor een belangenafweging, aangezien de wet dit imperatief voorschrijft.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 21 oktober 2011.

Uitspraak

10/5731 TW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2010, 09/4117 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 10/3210 WAO, plaatsgevonden op 9 september 2011, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stoppelenburg en het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J. Dijkstra. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 1 oktober 2008 heeft het Uwv aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend met ingang van 22 december 2004. Appellante heeft op 24 november 2008 een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) aangevraagd met ingang van 24 december 2004. Daarbij is ingevuld dat de echtgenoot van appellante geen inkomsten heeft. Bij besluit van 24 december 2008 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 22 december 2004 een voorschot ingevolge de TW toegekend.
1.2. Bij besluit van 2 februari 2009 is aan appellante met ingang van 9 maart 2005 een toeslag ingevolge de Toeslagenwet toegekend. Daarbij is overwogen dat op grond van de geleverde inkomensgegevens appellante in verband met de inkomsten van haar partner geen recht heeft op toeslag over de perioden 22 december 2004 tot 9 maart 2005, 25 april 2005 tot 20 oktober 2005, 1 januari 2006 tot 1 oktober 2006 en 19 februari 2007 tot 18 augustus 2007. Van 10 september 2007 tot 1 oktober 2008 heeft appellante een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand ontvangen; over deze periode wordt de toeslag verrekend met de bijstandsuitkering. Het voorschot ingevolge de TW wordt beëindigd op 1 januari 2009. Het voorschot was hoger dan de definitieve toeslag en er zal een terugvorderingsbesluit worden genomen. Appellante heeft tegen het besluit van 2 februari 2009 geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het Uwv de onverschuldigd betaalde toeslag ingevolge de TW over de periode van 22 december 2004 tot en met 17 augustus 2007 - tot welke datum appellante de toeslag heeft ontvangen - ten bedrage van € 3.748,83 van appellante teruggevorderd.
2. Het Uwv heeft bij besluit van 5 augustus 2009 het namens appellante tegen het besluit van 17 maart 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het namens appellante tegen het besluit van 5 augustus 2009 (het bestreden besluit) ingestelde beroep ongegrond verklaard. In de eerste plaats heeft de rechtbank vastgesteld dat het besluit van 2 februari 2009 in rechte onaantastbaar is geworden. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten tot terugvordering van de bruto - en dus niet, zoals namens appellante is bepleit: de netto - verschuldigde bedragen.
4. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij wel recht had op een toeslag ingevolge de TW daar haar echtgenoot niet de gehele periode inkomsten heeft gehad. Verder is betoogd dat het Uwv ten onrechte bruto-bedragen terugvordert. Het is aan de trage en niet zorgvuldige handelwijze van het Uwv te wijten dat er geen terugvordering heeft plaatsgevonden in hetzelfde belastingjaar als waarin de nabetaling van de uitkering ingevolge de WAO plaatsvond. Dit had aanleiding behoren te zijn om bij de afweging van de belangen tot een beperking van de terugvordering te komen.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Aan appellante is op grond van artikel 17, eerste lid, van de TW een voorschot betaald. Ingevolge het tweede lid van artikel 17 van de TW wordt een voorschot beschouwd als een toeslag, voorzover bij of krachtens de TW niet anders is bepaald. Bij besluit van 2 februari 2009 is het - als toeslag te beschouwen - voorschot herzien op grond van artikel 11a van de TW. Evenals de rechtbank stelt de Raad vast dat het besluit van 2 februari 2009 in rechte onaantastbaar is geworden, nu daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Appellantes stelling dat zij wel recht op toeslag had omdat haar echtgenoot niet de gehele periode inkomsten had, kan om die reden geen doel treffen.
5.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het Uwv op grond van artikel 20 van TW verplicht om hetgeen als gevolg van dit besluit onverschuldigd aan appellante is betaald, van haar terug te vorderen. De Raad volgt appellante niet in de stelling dat het Uwv bij een belangenafweging tot een beperking van de terugvordering had moeten komen, aangezien in de TW imperatief is bepaald dat onverschuldigd verrichte betalingen worden teruggevorderd. Voor een belangenafweging is daarbij geen plaats.
5.3. Voorzover appellante heeft betoogd dat de terugvordering slechts een netto bedrag zou moeten omvatten overweegt de Raad dat volgens de Beleidsregels terug- en invordering van 31 maart 1999 (Stcrt. 1999, 75), en in overeenstemming met de constante jurisprudentie van de Raad, terugvordering van bruto bedragen plaatsvindt, indien de terugbetaling niet geschiedt in het jaar waarin de onverschuldigde betaling plaats vond. Appellante heeft gewezen op uitspraak van de Raad van 31 augustus 2011 (LJN BR6449). Daarin wordt overwogen dat ter zitting is gebleken dat het Uwv met betrekking tot de terugvordering van onverschuldigde betaalde uitkeringen blijkens een memo van 24 april 2009 het beleid hanteert dat kan worden volstaan met terugbetaling van de netto-uitkering als: a. de netto-uitkering wordt terugbetaald in hetzelfde belastingjaar als waarin de uitkering is ontvangen of b. als de klant binnen een redelijke termijn na ontvangst van het te veel betaalde heeft aangegeven dat hij het te veel betaalde niet wil behouden en hij het te veel betaalde direct na terugvordering ook daadwerkelijk terugbetaalt.
Niet in geschil is dat appellante hetgeen aan toeslag onverschuldigd is betaald niet in hetzelfde jaar heeft terugbetaald en voorts dat appellante niet direct na terugvordering het te veel betaalde bedrag daadwerkelijk heeft terugbetaald. Hiervan uitgaande, heeft het Uwv in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. De situatie van appellant is niet zo bijzonder, dat deze tot afwijking van het beleid noopte. De Raad ziet daarom geen grond voor het oordeel dat terugvordering van het bruto bedrag in dit geval onrechtmatig is.
6. Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2011.
(get.) E.E.V. Lenos.
(get.) N.S.A. El Hana.