[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 mei 2010, 10/148 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 oktober 2011
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 24 augustus 2011, waar partijen, zoals vooraf bericht, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In het jaar 2007 heeft appellant een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en voorts een pensioen van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. In dat jaar heeft appellant eveneens bijstand ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder dan 65 jaar. Bij besluit van 1 december 2008 heeft het College de bijstand van appellant onder meer over de periode van de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 herzien en de kosten van de ten onrechte te veel betaalde bijstand van appellant teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Bij beschikking van 2 juli 2009 heeft de Belastingdienst appellant een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2007 opgelegd tot een bedrag van € 2.032,--. Op 7 juli 2009 heeft appellant een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor de kosten van deze aanslag.
1.3. Bij besluit van 10 september 2009 heeft het College de aanvraag met toepassing van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB afgewezen op de grond dat geen bijstand wordt verleend voor schulden, nu appellant in 2007 beschikte over middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan.
1.4. Bij besluit van 8 januari 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 10 september 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 januari 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij betoogt dat de aanslag een gevolg is van het verzuim van het College om zijn AOW-uitkering te korten op zijn bijstandsuitkering. Deze aanslag is volgens appellant niet correct, omdat hij over het jaar 2007 teveel ontvangen bijstand moet terugbetalen. Appellant stelt zich op het standpunt dat het College als veroorzaker de kosten van de aanslag moet vergoeden door daarvoor bijzondere bijstand te verlenen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
In artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van dat artikel genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
4.2. Nu het hier gaat om een schuld die ontstaan is in een periode waarin appellant over middelen van bestaan beschikte, heeft hij ingevolge de eerste onder 4.1 geciteerde bepaling geen recht op bijstand.
4.3. De herziening en terugvordering van teveel bestaande bijstand berust op een rechtens onaantastbare beschikking, waaraan appellants schending van de inlichtingenverplichting ten grondslag ligt. In zoverre faalt het betoog dat deze schuld door toedoen van het College is ontstaan. Verder herstelt het College met deze terugvordering de juiste bijstandsverlening over 2007. De Raad merkt hierbij op dat de juistheid van de belastingaanslag niet ter beoordeling voorligt. Hij neemt aan dat appellant naar aanleiding van de herziening en terugvordering van bijstand de juiste belastingheffing over 2007 kan of had kunnen bereiken. Appellant heeft immers in 2007 meer ontvangen dan waar hij recht op had. Van zeer dringende redenen als in de tweede onder 4.1 geciteerde bepaling is daarom evenmin sprake.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte in tegenwoordigheid van E. van Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2011.
(get.) E. van Heemsbergen.