ECLI:NL:CRVB:2011:BT7631

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-418 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die bijzondere bijstand had aangevraagd voor de kosten van een bed en een wasmachine. De aanvraag was afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad oordeelde dat de verhuizing van appellant, die begin januari 2010 plaatsvond, voorzienbaar was. Appellant had al langere tijd onvrede over zijn woonsituatie en was actief op zoek naar een andere woning. De Raad stelde vast dat appellant niet had kunnen reserveren voor de kosten van de woninginrichting vanwege zijn schulden, maar oordeelde dat dit geen bijzondere omstandigheid vormde die de afwijzing van de aanvraag kon rechtvaardigen. De Raad benadrukte dat kosten voor duurzame gebruiksgoederen zoals een bed en een wasmachine in beginsel uit het inkomen of door middel van reservering moeten worden bestreden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/418 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 december 2010, 2010/896 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een aanvullend beroepschrift ingezonden waarop door het College is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2011. Appellant is verschenen. Het College heeft zich met voorafgaand bericht van verhindering niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft tot en met 24 januari 2010 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen. Nadien heeft hij bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen. Op 28 januari 2010 heeft hij bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woninginrichting. Deze aanvraag hing samen met zijn verhuizing begin januari 2010 van een éénkamerwoning, met gemeenschappelijk gebruik van diverse woonfuncties, naar een zelfstandige tweekamerwoning. Een aanvraag bij de Kredietbank Limburg voor een lening in verband met deze kosten werd op 25 januari 2010 afgewezen omdat appellant vanwege elders lopende financiële verplichtingen te weinig financiële ruimte had. Appellant wenste geen schuldregeling te treffen.
1.2. Bij besluit van 24 maart 2010, gehandhaafd bij besluit van 15 juni 2010, heeft het College de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand afgewezen. Daarbij is overwogen dat de kosten van woninginrichting in verband met zijn verhuizing voorzienbaar waren en appellant hiervoor had kunnen reserveren. Het College is niet gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB waarom reservering vooraf niet mogelijk is geweest. Het feit dat appellant wegens schulden niet heeft kunnen reserveren vormt geen bijzondere omstandigheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 15 juni 2010 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak bestreden. Hij voert aan dat er wel degelijk bijzondere omstandigheden waren waarom hij niet vooraf heeft kunnen reserveren. In dat verband heeft hij er onder meer op gewezen dat hij wegens het overlijden van zijn moeder op Curaçao in mei 2008 een lening van € 8.000,-- heeft moeten afsluiten ter financiering van de kosten van de begrafenis en de reis daarheen. Appellant heeft nadrukkelijk gesteld dat hij geen lening wenst, maar bijzondere bijstand in de vorm van een bedrag om niet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vooreerst naar aanleiding van het verhandelde ter zitting vast dat appellant zijn verzoek om bijzondere bijstand in de vorm van een bedrag om niet in hoger beroep heeft beperkt tot de financiering van een bed en een wasmachine.
4.2. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen, en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3 Volgens vaste rechtspraak van de Raad worden de kosten van duurzame gebruiksgoederen, zoals een bed en een wasmachine, tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.4. De Raad is van oordeel dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, zijnde een bed en een wasmachine, niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De Raad overweegt daartoe dat de verhuizing voorzienbaar was nu appellant al langere tijd ontevreden was over zijn woonsituatie en op zoek was naar een andere woonruimte. Voor zover het appellant heeft ontbroken aan (voldoende) reserveringsruimte als gevolg van zijn schulden, waaronder de afgesloten lening van € 8.000,-- ter financiering van de begrafenis van zijn moeder, en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen, is dat naar vaste rechtspraak van de Raad niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld, hoe begrijpelijk het ook is, en te prijzen, dat appellant deze kosten ook voor zijn zus heeft gefinancierd. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de financiering van de uitvoering van de WWB. Het College heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten dan ook terecht afgewezen.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2011.
(get.) O.L.H.W.I. Korte.
(get.) E. Heemsbergen.
HD