ECLI:NL:CRVB:2011:BT7613

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5756 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd afgewezen. Appellante had op 25 februari 2010 een aanvraag ingediend voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Tijdens de intake gaf zij aan niet meer op het opgegeven adres te wonen en dat zij bij twee oudere mensen inwoonde, maar zij had geen toestemming om informatie over haar verblijfadres te verstrekken. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft de aanvraag op 16 april 2010 afgewezen, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. Dit besluit werd later door het College bevestigd in een ongegrond verklaard bezwaar op 21 mei 2010.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het College ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij haar inlichtingenplicht niet had geschonden en dat zij openhartig was over haar situatie. Ze voerde aan dat ze haar verblijfplaats zou verliezen als ze haar adres bekendmaakte. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het College terecht had gevraagd naar het verblijfadres van appellante, aangezien controleerbare gegevens over haar woon- en leefsituatie essentieel zijn voor het vaststellen van recht op bijstand. Appellante had geweigerd deze informatie te verstrekken, waardoor zij haar inlichtingenverplichting had geschonden.

De Raad concludeerde dat het beroep van appellante op artikel 16 van de WWB niet slaagde, omdat zij niet had aangetoond dat zij geen recht op bijstand had op basis van de relevante artikelen van de WWB. De afwijzing van de aanvraag was terecht, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/5756 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], verblijvende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2010, 10/3024 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Julius, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 augustus 2011. Partijen zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 25 februari 2010 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij de intake heeft appellante verklaard dat zij niet langer woonde op het door haar in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) opgegeven adres, [adres 1] te [gemeente]. Zij deelde mede dat zij sedert december 2009 inwoont bij twee oudere mensen. Appellante heeft van hen geen toestemming gekregen informatie te verstrekken over haar verblijfadres, zij mocht zich ook niet op dat adres laten inschrijven.
1.2. Bij besluit van 16 april 2010 heeft het College de aanvraag van appellante afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het College bij besluit van 21 mei 2010 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het College ten grondslag gelegd dat appellante gehandeld heeft in strijd met de ingevolge artikel 17 van de WWB op haar rustende inlichtingenverplichting waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het College heeft voorts overwogen dat niet gebleken is van een zodanige noodsituatie dat in redelijkheid van appellante niet gevergd kan worden dat zij openheid van zaken geeft omtrent haar verblijfadres.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 21 mei 2010 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak bestreden. Zij heeft aangevoerd dat zij haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden, nu zij altijd open en eerlijk is geweest over haar situatie. Appellante heeft benadrukt dat zij buiten haar schuld haar verblijfadres niet heeft kunnen prijsgeven. Zij zou haar verblijfplaats verliezen indien zij het adres daarvan kenbaar zou maken. Appellante heeft een beroep gedaan op artikel 16 van de WWB alsmede - voor zover de beslissing gebaseerd is op beleidsregels - op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de WWB doet de belanghebbende aan het College op verzoek en onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet is dat een grond voor weigering, intrekking of beëindiging van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, betrokkene recht op bijstand heeft.
4.2. Voor de beantwoording van de vraag of appellante recht heeft op bijstand en naar welke norm die bijstand vervolgens dient te worden vastgesteld, zijn controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en leefsituatie van appellante van essentieel belang. Het College heeft dan ook terecht aan appellante gevraagd wat haar verblijfadres is. Appellante heeft geweigerd daarover duidelijkheid te verschaffen. Daarom heeft appellante naar het oordeel van de Raad haar inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB geschonden. Daardoor kon het College het recht op bijstand van appellante niet vaststellen. Het College heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
4.3. Het betoog van appellante dat de omstandigheid dat zij haar verblijfplaats zou verliezen indien zij het adres kenbaar maakt, een zeer dringende reden oplevert als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, moet falen. Appellante heeft immers niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat zij op grond van de artikelen 11 tot en met 15 van de WWB geen recht op bijstand heeft, zodat aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 16 van de WWB niet is voldaan. Nu de afwijzing van de aanvraag voorts rechtstreeks uit de toepasselijke wettelijke bepalingen, artikel 11, eerste lid, en 17, eerste lid, van de WWB voorvloeit, en dus niet steunt op toepassing van beleid(-sregels), slaagt het beroep van appellante op artikel 4:84 (slot) van de Awb niet.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2011.
(get.) O.L.H.W.I. Korte.
(get.) E. Heemsbergen.
HD