ECLI:NL:CRVB:2011:BT6759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4486 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en rechtsgeldigheid van eerdere besluiten

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellant had op 8 augustus 2008 aan het College meegedeeld dat hij van 17 augustus tot en met 27 september 2008 op vakantie zou gaan. Het College verleende toestemming om met behoud van uitkering in het buitenland te verblijven tot 13 september 2008, maar meldde dat de bijstand over de periode van 14 tot en met 27 september 2008 niet zou worden uitbetaald. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend.

Op 29 september 2008 meldde appellant dat hij niet kon terugkeren uit het buitenland, waarna het College besloot de bijstand met ingang van 14 september 2008 in te trekken. Appellant heeft ook tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. In een later besluit van 11 december 2008 werd vastgesteld dat appellant ten onrechte bijstand had ontvangen over de periode van 14 tot en met 30 september 2008, en dit bedrag werd teruggevorderd. Het College verklaarde het bezwaar tegen dit besluit ongegrond op 24 maart 2009.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen het besluit van 24 maart 2009 ongegrond, omdat appellant geen bezwaar had gemaakt tegen de eerdere intrekking van de bijstand. In hoger beroep betwistte appellant de rechtmatigheid van de intrekking, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het besluit van 29 september 2008 in rechte onaantastbaar was geworden. De Raad bevestigde dat het College bevoegd was om de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, en dat appellant geen zelfstandige gronden had aangevoerd tegen de terugvordering.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

09/4486 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2009, 09/1639 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Ruijs, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 8 augustus 2008 aan het College meegedeeld dat hij in de periode van 17 augustus 2008 tot en met 27 september 2008 op vakantie gaat naar het buitenland.
1.2. Bij brief van 21 augustus 2008 heeft het College aan appellant toestemming verleend om tijdens de periode van 17 augustus 2008 tot en met 13 september 2008 met behoud van uitkering in het buitenland te verblijven. Tevens is appellant meegedeeld dat de bijstand over de periode van 14 tot en met 27 september 2008 niet aan hem wordt uitbetaald. Daartegen heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Op 29 september 2008 heeft appellant gemeld dat hij niet uit het buitenland kan terugkeren. Het College heeft hierin aanleiding gezien om bij besluit van 29 september 2008 de bijstand van appellant met ingang van 14 september 2008 te beëindigen (lees: in te trekken). Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.4. Bij besluit van 11 december 2008 heeft het College vastgesteld dat het recht op bijstand met ingang van 14 september 2008 is ingetrokken en dat hem over de periode van 14 tot en met 30 september 2008 ten onrechte bijstand is verleend. Deze ten onrechte ontvangen bijstand is bij hetzelfde besluit van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 481,87.
1.5. Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het College het tegen het besluit van 11 december 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 24 maart 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 29 september 2008, waarbij de bijstand van appellant met ingang van 14 september 2008 is ingetrokken, zodat deze intrekking in rechte is komen vast te staan. Dit betekent volgens de rechtbank dat het College bevoegd was om de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 14 tot en met 30 september 2008 van appellant terug te vorderen.
3. In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank betwist, dat in rechte vaststaat dat appellant met ingang van 14 september 2008 geen recht heeft op bijstand. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat hij in het kader van het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2008 gronden heeft aangevoerd tegen de intrekking van de bijstand, waarover het College in het besluit van 24 maart 2009 een inhoudelijk oordeel heeft gegeven. Door de rechtmatigheid van de intrekking in het besluit van 24 maart 2009 opnieuw te beoordelen, heeft het College volgens appellant ten aanzien van de intrekking een nieuw besluit genomen, waarover de rechtbank zich inhoudelijk had moeten uitlaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt met de rechtbank vast dat tegen het besluit van 29 september 2008 geen bezwaar is gemaakt zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Daarmee is de intrekking van de bijstand met ingang van 14 september 2008 in rechte komen vast te staan. Met de beoordeling van de gronden in het besluit van 24 maart 2009, die tegen de intrekking van de bijstand waren gericht, zijn geen rechtsgevolgen in het leven geroepen die niet reeds door het besluit van 29 september 2008 tot stand zijn gebracht. In zoverre behelst het besluit van 24 maart 2009 dus geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen beroep kan worden ingesteld.
4.2. Appellant heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in het besluit van 24 maart 2009 gehandhaafde periode en het bedrag van de terugvordering. Ook overigens, heeft appellant de wijze waarop het College gebruik gemaakt heeft van de bevoegdheid tot terugvordering niet bestreden.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) I. Mos.
HD