ECLI:NL:CRVB:2011:BT2565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6649 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering postume deelname aan vrijwillige verzekering ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die postuum een verzoek indiende voor haar echtgenoot om deel te nemen aan de vrijwillige verzekering krachtens de Algemene nabestaandenwet (ANW). De zaak betreft de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om deze postume aanmelding te honoreren, omdat deze niet binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering was ingediend. De echtgenoot van appellante, [A.B.], was tot 20 januari 1983 verplicht verzekerd geweest, maar had zich daarna niet meer verzekerd. Appellante stelde dat haar echtgenoot nooit op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren, wat door de Svb werd opgevat als een verzoek om postume toelating tot de vrijwillige verzekering. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de aanmelding voor de vrijwillige verzekering niet tijdig was ingediend en dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die de overschrijding van de termijn konden rechtvaardigen. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de echtgenoot was geweest om zich voor zijn vertrek uit Nederland te laten informeren over de mogelijkheden van vrijwillige verzekering. De uitspraak concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

10/6649 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 november 2010, 10/947 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2011. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is gehuwd geweest met [A.B.], die vanaf 1964 enige jaren in Nederland heeft gewoond en gewerkt. De Svb heeft met ingang van september 1998 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan [A.B.] toegekend. Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat [A.B.] tot 20 januari 1983 verzekerd is geweest ingevolge de volksverzekeringen in Nederland en daarna niet meer.
1.2. [A.B.] is op 29 december 2008 overleden. Appellante heeft vervolgens verzocht om toekenning van een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb heeft afwijzend op deze aanvraag beslist, omdat [A.B.] ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de volksverzekeringen. De Raad heeft dit oordeel uiteindelijk onderschreven in zijn uitspraak van 21 januari 2011 (LJN BP1899).
1.3. In de bezwaarprocedure tegen de weigering van nabestaandenuitkering heeft appellante naar voren gebracht dat haar echtgenoot nimmer bericht heeft ontvangen over de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren. Deze opmerking van appellante is door de Svb tevens opgevat als een verzoek om postume toelating tot de vrijwillige verzekering.
1.4. Bij het bestreden besluit van 28 januari 2010 heeft de Svb zijn besluit van 12 oktober 2009 gehandhaafd, waarbij is geweigerd om appellante postuum ten behoeve van [A.B.] deel te laten nemen aan de vrijwillige verzekering krachtens de ANW.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat [A.B.] vanaf 20 januari 1983 niet meer verzekerd is geweest ingevolge de volksverzekeringen en dat de aanmelding voor de vrijwillige verzekering niet heeft plaatsgevonden binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering. Voorts is de rechtbank niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat de aanmeldingstermijn niet kan worden tegengeworpen.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet in staat is haar familie te onderhouden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge de artikelen 63, 63a en 63b van de op 1 juli 1996 in werking getreden ANW is vrijwillige verzekering ingevolge die wet alleen mogelijk in aansluiting op een periode van verplichte verzekering ingevolge de ANW. Aanmelding moet plaatsvinden binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering. Op grond van het bepaalde in en krachtens artikel 47 van de voor 1 juli 1996 geldende Algemene Weduwen- en Wezenwet, gold toen een gelijkluidende regeling.
4.2. De Raad stelt vast dat de echtgenoot van appellante tot 20 januari 1983 verplicht verzekerd is geweest ingevolge de volksverzekeringen en daarna niet meer. De postume aanmelding voor deelname aan de vrijwillige verzekering in 2009 is derhalve niet binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering ingediend. Voorts zijn door appellante geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de overschrijding van de aanmeldingstermijn appellante en haar echtgenoot niet kan worden tegengeworpen. Ook overigens is de Raad daar niet van gebleken. Daarbij wijst de Raad erop dat het op de weg van de echtgenoot van appellante had gelegen zich voor zijn vertrek uit Nederland in 1983 te laten informeren over de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren krachtens onder meer de ANW.
4.3. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.2 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2011.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) E. Heemsbergen.