[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 juni 2010, 09/772 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 september 2011
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
1.1. Appellant, geboren 10 maart 1986, heeft op 15 februari 2008 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag is appellant op 21 april 2008 onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft geconcludeerd dat sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek en de beperkingen weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geldend per 17-jarige en 18-jarige leeftijd en op de datum van het onderzoek. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd waartoe appellant in staat wordt geacht en geconcludeerd dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 25% bedraagt. Bij besluit van 10 juni 2008 is appellant meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de uitkering.
1.2. In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft appellant informatie van de huisarts overgelegd, waarin is gewezen op de agressieregulatieproblematiek en het feit dat appellant in verband daarmee naar het GGzE is verwezen. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de beperkingen in de FML juist zijn weergegeven. Daarbij is overwogen dat er geen aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis in engere zin en dat de agressieregulatieproblematiek het verrichten van arbeid niet uitsluit. De bezwaarverzekeringsarts wijst erop dat appellant op 17- of 18-jarige leeftijd niet onder psychiatrische of psychologische behandeling was voor ontregeld gedrag en appellant zelf heeft aangegeven dat hij arbeid heeft kunnen verrichten. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat er geen reden is voor een psychisch onderzoek omdat appellant tot 2008 geen professionele psychische behandeling heeft ondergaan. De bezwaararbeidsdeskundige heeft ingestemd met de conclusie van de arbeidsdeskundige dat appellant in staat moet wordt geacht de geselecteerde functies te vervullen. Bij besluit van 12 januari 2009 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Appellant heeft in beroep een expertiserapport van psychiater Huisman overgelegd. De psychiater heeft zich gebaseerd op eigen onderzoek en informatie van de afdeling reclassering van het Leger des Heils van 3 september 2004 en 16 maart 2005 en informatie van psycholoog Arends van 2 juni 2009. De psychiater heeft geconcludeerd dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, niet anderszins omschreven. Een exacte diagnose op 17-jarige en 18-jarige leeftijd acht hij niet te geven maar concludeert retrospectief bezien dat er destijds al sprake was van persoonlijkheidsproblematiek en agressieregulatieproblematiek. De psychiater heeft aangegeven dat sprake is van een structureel onvermogen om doelen te realiseren. De beperkende factoren met betrekking tot loonvormende arbeid betreffen werken onder tijdsdruk, dwingend werktempo, conflicterende functie-eisen dan wel conflicthantering in publiek- of klantgerichte functies, werkzaamheden met een hoog verantwoordelijkheidsniveau en afbreukrisico en werken onder een directe leiding. Voorts is een rapport overgelegd van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts-medisch adviseur Kalb waarin is geconcludeerd dat het expertiserapport van de psychiater meebrengt dat de FML moet worden aangepast. Ook meent hij dat uit het rapport van de psychiater volgt dat appellant op de datum in geding niet in staat was loonvormende reguliere arbeid te verrichten.
1.4. In reactie op de rapporten van de psychiater en de verzekeringsarts-medisch adviseur heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven daarin geen aanleiding te zien de medische grondslag van het bestreden besluit te wijzigen. In het onderzoek van de psychiater ziet de bezwaarverzekeringsarts geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van stoornissen. Hij wijst erop dat de psychiater - ook per de datum van het onderzoek - niet is gekomen tot het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis in engere zin. De psychiater heeft meerdere diagnoses van stoornissen overwogen, maar al deze diagnoses verworpen. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts aangegeven dat uit het reclasseringsrapport signalen zijn af te leiden die juist niet op volledige arbeidsongeschiktheid wijzen. Gewezen is op de bevindingen van de reclasseringsafdeling waarin - onder meer - is verklaard dat appellant in staat was op een goede manier met autoriteit om te gaan en zich aan afspraken te houden. Voor het laten verrichten van een psychologisch of psychiatrisch onderzoek was volgens de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding. Daarbij is van belang dat appellant - althans tot 22-jarige leeftijd - deskundige psychologische of psychiatrische hulp heeft afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant is overschat. Daarbij is overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts meerdere beperkingen heeft aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Gewezen is op de bevindingen van psychiater Huisman dat bij appellant zeker het vermogen aanwezig is om te leren, te reflecteren, zijn handelwijze kritisch in te zien en te oefenen met gedragsalternatieven. De rechtbank wijst voorts op het reclasseringsrapport waarin is aangegeven dat appellant gedurende het programma heeft laten zien over een groot aantal sociale vaardigheden te beschikken en heeft laten zien dat hij op een prettige wijze kan werken met collega’s en mededeelnemers van het trainingsprogramma en dat hij op een positieve manier met kritiek kan omgaan. De rechtbank achtte het Uwv niet gehouden een psychiatrisch onderzoek te laten verrichten. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat voor de conclusie van de verzekeringsarts-medisch adviseur Kalb dat appellant niet in staat zou zijn loonvormende reguliere arbeid te verrichten geen steun is gevonden in het rapport van de psychiater.
3. In hoger beroep heeft appellant hoofdzakelijk volstaan met herhaling van de gronden van het beroep. In zijn ogen heeft het Uwv ten onrechte nagelaten deugdelijk psychiatrisch onderzoek te doen. Appellant stelt dat met het rapport van de psychiater is aangetoond dat de medische beperkingen te laag zijn gewaardeerd. De geselecteerde functies zijn daardoor ten onrechte als passend aangemerkt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad kan het standpunt van appellant, inhoudende dat in het expertiserapport van Huisman is aangetoond dat de medische beperkingen van appellant te laag en de fysieke capaciteiten te hoog door het Uwv zijn gewaardeerd niet volgen. De voorgestane beperkingen omvatten zowel beperkingen die overeenkomen met de FML, bijvoorbeeld voor het omgaan met conflicten, maar ook enkele beperkingen die niet op de FML voorkomen. De Raad stelt vast dat de voorgestane beperkingen verband houden met de psychische klachten van appellant. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad, waaronder zijn uitspraken van 31 augustus 1993, LJN AL0026, en 23 februari 2005, LJN AS9172, kan een afwijkende karakterstructuur of persoonlijkheidsstoornis in zijn algemeenheid niet als ziekte of gebrek worden gekwalificeerd. Uit het rapport van de psychiater volgt niet dat de beperkingen die verband houden met de persoonlijkheidsproblematiek moeten worden aangemerkt als beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Evenals de bezwaarverzekeringsarts stelt de Raad vast dat de psychiater wel meerdere diagnoses heeft overwogen, maar niet is gekomen tot het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis in engere zin. Alles overziende is de Raad van oordeel dat vastgesteld kan worden dat de FML van 21 april 2008 voldoende rekening houdt met de belastbaarheid van appellant.
4.2. Met betrekking tot de door appellant in hoger beroep herhaalde beroepsgronden, kan de Raad zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde liggende overwegingen. Hetgeen appellant in zoverre in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname bij de rechtbank, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de belasting in de functies de vastgestelde belastbaarheid niet overschrijdt. De bezwaararbeidsdeskundige - zo constateert de Raad in navolging van de rechtbank - heeft de signaleringen die bij de geselecteerde functies zijn gepresenteerd van een toereikende motivering voorzien.
4.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat zij niet toekomt aan de vraag of sprake is van een bijzonder geval in verband waarmee de ingangsdatum van een eventueel toe te kennen uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan een jaar zou moeten worden vastgesteld.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2011.