ECLI:NL:CRVB:2011:BT1771
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de intrekking van het hoger beroep door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: appellant) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 16 mei 2008 in een geschil tussen appellant en [Betrokkene] geoordeeld. Na een eerdere uitspraak van de Raad op 29 december 2009, die door de Hoge Raad der Nederlanden op 21 januari 2011 werd vernietigd, heeft appellant op 19 mei 2011 het hoger beroep ingetrokken.
Naar aanleiding van de intrekking heeft betrokkene verzocht om veroordeling van appellant in de proceskosten. De Raad heeft vastgesteld dat appellant het hoger beroep heeft ingetrokken en dat er een verzoek is gedaan om vergoeding van de proceskosten. De Raad heeft vervolgens overwogen dat, op basis van artikel 21a van de Beroepswet, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten.
De Raad heeft geoordeeld dat appellant in de kosten moet worden veroordeeld die betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure. De kosten zijn begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. De Raad heeft echter vastgesteld dat de gevorderde kosten voor de eigen bijdrage in verband met een afgegeven toevoeging niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien dit niet is voorzien in de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 september 2011. De Centrale Raad van Beroep heeft appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,-, te betalen aan de griffier van de Raad.