de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 oktober 2009, 09/610 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 9 september 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W.H.B.M. Litjens, advocaat te Elst, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2011. Voor appellant is verschenen J.A.J. Groenendaal. Betrokkene is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.1. Bij besluit van 26 april 2006 is aan betrokkene een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend met ingang van juli 2006 naar de norm van een volledig één-ouderpensioen.
1.2. Bij besluit van 17 november 2008 heeft appellant aan betrokkene bericht dat, bij de toekenning van het AOW-pensioen, ten onrechte geen rekening is gehouden met de schuldig nalatig verklaringen in de jaren 1964 tot en met 1966. Op het AOW-pensioen moet een korting van, afgerond, 4% worden toegepast. Het pensioen is met ingang van juli 2006 herzien en vastgesteld op 96% van het volledige pensioen.
1.3. In het besluit op bezwaar van 7 januari 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant uiteengezet dat hij weliswaar eerder had kunnen onderkennen dat een korting op het pensioen toegepast had moeten worden, maar dat betrokkene, gezien de aan hem toegezonden besluiten over de schuldig nalatig verklaringen, had kunnen weten dat hij geen recht had op een ongekort pensioen. Nu betrokkene had kunnen weten dat aan hem teveel pensioen werd toegekend is er geen reden de terugwerkende kracht van de herziening te beperken.
2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit in rechte geen stand kon houden. Daartoe heeft zij overwogen dat de besluiten over het schuldig nalatig verklaren als zodanig niet meer in geding zijn. Gezien artikel 17a van de AOW was appellant gehouden het besluit van 26 april 2006 te herzien. Maar omdat betrokkene bij de aanvraag AOW had aangegeven in het buitenland gewerkt te hebben en daarom mocht vertrouwen op een nader onderzoek door appellant, alsmede gezien het geringe bedrag dat hij maandelijks teveel ontving, komt het bestreden besluit in strijd met het beleid van appellant inzake herziening met terugwerkende kracht.
3. Appellant bestrijdt de aangevallen uitspraak en stelt dat betrokkene niet in het buitenland heeft gewerkt. Daarbij merkt hij ten overvloede op dat het eventueel gewerkt hebben in het buitenland los staat van de korting wegens schuldige nalatigheid.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In dit geding is aan de orde of de rechtbank terecht het besluit tot herziening van het AOW-pensioen heeft vernietigd. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Vaststaat dat betrokkene in de jaren 1964 tot en met 1966 in totaal afgerond twee jaren schuldig nalatig is geweest om premies te betalen. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW dient appellant een korting toe te passen van 4% op het AOW-pensioen van betrokkene. Hieruit volgt dat aan betrokkene ten onrechte een volledig AOW-pensioen is toegekend.
4.2. De vraag of appellant terecht het AOW-pensioen met volledig terugwerkende kracht heeft herzien beantwoordt de Raad bevestigend. Appellant heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 5 november 2010 (LJN BO3352), moet het door appellant ter zake gevoerde beleid aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.3. De Raad is niet gebleken dat appellant voormeld beleid niet consistent heeft toegepast. De Raad is van oordeel dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij ten onrechte een volledig AOW-pensioen ontving, nu hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de besluiten omtrent de schuldig nalatig verklaringen en hij daarnaast niet heeft ontkend deze besluiten ontvangen te hebben. Dat er sinds het nemen van deze besluiten een lange tijd is verstreken maakt niet dat betrokkene met de gevolgen geen rekening meer hoefde te houden.
4.4. In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in zijn geval ongeschreven rechtsregels, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, zich verzetten tegen de herziening met terugwerkende kracht.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak vernietigd dient te worden. De Raad zal het beroep alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2011.