ECLI:NL:CRVB:2011:BR6674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5729 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toegenomen beperkingen in WAO-uitkering na herbeoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die als reserveringsmedewerkster werkte, was sinds 12 augustus 2003 arbeidsongeschikt door rugklachten. Het Uwv had op 8 juli 2009 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 9 april 2008 geweigerd, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld. Appellante stelde dat haar rugklachten per 23 juni 2008 waren toegenomen, maar de Raad oordeelde dat uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet kon worden afgeleid dat er sprake was van een toename van de beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts had appellante zorgvuldig onderzocht en de rapportage van 28 september 2009 werd als juist beschouwd. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat er geen nieuwe gezichtspunten waren aangedragen die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

10/5729 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 september 2010, 09/7862 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.F. Rozendaal-van de Ven, werkzaam bij De Unie te Culemborg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend onder meezending van een rapport van een bezwaarverzekeringsarts.
Namens appellant zijn nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rozendaal-van de Ven. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als reserveringsmedewerkster. Voor deze werkzaamheden is zij op 12 augustus 2003 uitgevallen wegens rugklachten.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellante met ingang van 10 augustus 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Op grond van de resultaten van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van
17 juli 2007 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 18 september 2007 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Naar aanleiding van een melding toegenomen arbeidsongeschikt is appellante onderzocht door een verzekeringsarts, waarna het Uwv bij besluit van 8 juli 2009 de WAO-uitkering met ingang van 9 april 2008 heeft geweigerd. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4. Vervolgens heeft het Uwv, nadat appellante was onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts, bij besluit van
1 oktober 2009 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 8 juli 2009 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op de overweging dat met ingang van 23 juni 2008 geen sprake is van toegenomen beperkingen vanuit dezelfde ziekte-oorzaak.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv, dat geen sprake is van toegenomen beperkingen per 23 juni 2008, onderschreven. De door appellante ingebrachte (medische) informatie van arbeidsdeskundige P. Jonkman van
24 september 2009, van S.R. Thoma van 2 oktober 2009 en van neurochirurg drs. E.M.J. Cornips van 3 februari 2010 vormde voor de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts.
3. In hoger beroep is door appellante herhaald dat de beperkingen aan haar rug per 23 juni 2008 zijn toegenomen, waardoor zij niet meer aan het arbeidsproces kon deelnemen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat uit hetgeen appellante in beroep naar voren heeft gebracht niet kan worden afgeleid dat sprake is van op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten toename van de rugbeperkingen zoals die zijn vastgesteld in de zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 mei 2007. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarbij appellante is gezien door en heeft gesproken met de bezwaarverzekeringsarts en informatie van de behandelend sector is betrokken, volgt dat op zorgvuldige wijze is bezien of sprake is van een toename van geobjectiveerde beperkingen en dat niet is kunnen blijken dat de uitkomsten van dit onderzoek als neergelegd in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 28 september 2009 onjuist zijn. Ook de Raad is van oordeel dat de onder 2 vermelde stukken geen toename van de beperkingen beschrijven. In lijn met de visie van de bezwaarverzekeringsarts als neergelegd in het rapport van 25 augustus 2010, is de Raad van oordeel dat het duidelijker worden van de oorzaak van de rugklachten in het onderhavige geval niet betekent dat daarmee ook de beperkingen zijn toegenomen.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met de stellingname bij de rechtbank, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Appellante is weliswaar met ingang van 9 juni 2010 een WGA-uitkering toegekend, maar tijdens het verhandelde ter zitting bij de Raad is namens appellante meegedeeld dat de daaraan ten grondslag liggende medische stukken niet zijn meegezonden, omdat de beperkingen die met betrekking tot 9 juni 2010 ten aanzien van de rug zijn aangenomen niet wezenlijk verschillen met de in de FML van 1 mei 2007 opgenomen beperkingen. Namens het Uwv is daaraan toegevoegd dat later is gebleken van psychische beperkingen, waardoor de belastbaarheid van appellante is gewijzigd.
4.3. Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2011.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) E. Heemsbergen.
EV