[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2010, 08/3581
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2011. Appellant is verschenen vergezeld van I. Bensmail, tolk, en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Wolter.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
1.1. Appellant heeft zich op 4 februari 2008 vanuit een situatie waarin hij een werkloosheidsuitkering ontving ziek gemeld ter zake waarvan hij op 8 mei 2008 door de verzekeringsarts is gezien. De verzekeringsarts heeft appellant daarbij medegedeeld dat zij appellant nog steeds geschikt acht voor de in het kader van de WAO-geduide functies maar dat uit zorgvuldigheidsoverwegingen nog informatie van de huisarts wordt opgevraagd. Op 2 juni 2008 heeft appellant het Uwv verzocht om toestemming voor een vakantie in Marokko. Appellant is vervolgens met toestemming van het Uwv in de periode van 30 juni 2008 tot 11 augustus 2008 in Marokko op vakantie geweest.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 7 juli 2008 de uitkering van appellant ingevolge de Ziektewet (ZW) per 4 februari 2008 beëindigd aangezien appellant geschikt te achten is voor één van de eerder in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geduide functies. Dat besluit is blijkens de gedingstukken per aangetekende post aan appellant verzonden op 7 juli 2008. Appellant heeft hiertegen op 27 augustus 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 29 oktober 2008 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het bezwaarschrift van appellant alsnog niet-ontvankelijk te verklaren wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
3. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat er wel sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. De datum van 7 juli 2008 was gelegen in de tweede week van de zomerschoolvakantie in regio Amsterdam en appellant verbleef toen met toestemming van het Uwv in Marokko. Appellant is er door het Uwv niet op gewezen dat hij tijdens zijn afwezigheid voorzieningen had moeten treffen voor de afhandeling van zijn post. Verder was er ook niemand die voor zijn post zou hebben kunnen zorg dragen. Appellant is van mening dat het Uwv het primaire besluit voor dan wel na de betreffende periode had moeten toezenden. Immers de bezwaartermijn is maar twee weken. Er is gelet op de tijdspanne tussen de datum in geding en de datum van vertrek kennelijk weinig haast gemaakt met de afgifte van het primaire besluit. Waarom dit dan moest gebeuren kort na aanvang van de vakantieperiode waarvoor door het Uwv zelf toestemming verleend is, blijft appellant onduidelijk.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de wettelijke termijn van twee weken voor het maken van bezwaar ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift was verstreken.
4.3. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft niet-ontvankelijk verklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Daarbij gaat het om niet aan appellant toe te rekenen feiten en omstandigheden ten gevolge waarvan hij niet binnen de daarvoor gestelde termijn bezwaar heeft kunnen maken.
4.4. In hetgeen appellant daartoe heeft aangevoerd ziet de Raad evenals de rechtbank geen aanleiding om in het onderhavige geval de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4.5. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient een betrokkene, die voor langere tijd afwezig is, toereikende maatregelen te treffen ter behartiging van de eigen belangen. Als wordt nagelaten om adequate maatregelen te treffen om tegen een eventueel in de vakantie te ontvangen besluit tijdig bezwaar te maken moet dit voor rekening van de betrokken verzekerde blijven. Dit klemt te meer indien betrokkene, zoals in casu, een besluit kon verwachten. In zo’n geval dient het tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant te worden gerekend om voorafgaand aan het voorgenomen verblijf in het buitenland aan het Uwv kenbaar te maken hoe hij gedurende dit verblijf bereikt zou kunnen worden of er zorg voor te dragen dat de op zijn huisadres ontvangen post adequaat wordt behandeld. Appellant is evenwel naar Marokko vertrokken zonder de hiervoor beschreven maatregelen te treffen.
4.6. In de omstandigheid dat appellante met toestemming van het Uwv in het buitenland was ziet de Raad geen verschoonbare reden voor termijnoverschrijding. Het versturen van het besluit van 7 juli 2008 in die vakantieperiode maakt dan ook niet dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Een rechtsplicht voor het Uwv om bij de bekendmaking van een te verwachten besluit rekening te houden met de bij het Uwv bekende periode van verblijf in het buitenland, kan in het algemeen, en ook in dit geval niet worden aanvaard. De eigen verantwoordelijkheid van appellant staat hier immers voorop.
5. Uit hetgeen de Raad hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 heeft overwogen vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.
EV