ECLI:NL:CRVB:2011:BR5402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4175 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag en proceskosten in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in Marokko woont, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2010. Appellant had een aanvraag ingediend voor kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) na een eerdere toekenning van een WAO-uitkering. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet verzekerd zou zijn krachtens de AKW. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb in een brief van 13 juli 2011 heeft aangegeven dat zij haar eerdere standpunt over de weigering van kinderbijslag niet langer handhaaft. Dit betekent dat de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met betrekking tot de aanspraak op kinderbijslag van appellant. De Raad heeft ook overwogen dat de Svb op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld. De totale proceskosten zijn begroot op € 1.840,-, inclusief de kosten voor bezwaar, beroep en hoger beroep.

De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, met T.J. van der Torn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 augustus 2011. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, wat betekent dat de Svb opnieuw moet beslissen over de aanvraag van appellant.

Uitspraak

10/4175 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2010, 09/1080 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de Svb).
Datum uitspraak: 19 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 juli 2011 heeft de Svb gereageerd op een vraag van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2011. Namens appellant is verschenen mr. De Roy van Zuydewijn, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is in het verleden werkzaam geweest in Nederland en is in 1992 teruggekeerd naar Marokko. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft aanvankelijk met ingang van november 1992 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant toegekend berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is met ingang van 1 september 1993 om administratieve redenen beëindigd. Na een procedure heeft het Uwv bij besluit van 6 december 2007 alsnog van 1 september 1993 tot 13 juni 2008 een WAO-uitkering aan appellant toegekend berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Op 10 juli 2008 heeft appellant een aanvraag om toekenning van kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ingediend bij de Svb.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 3 februari 2009 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 25 november 2008 gehandhaafd, waarbij is geweigerd over het derde kwartaal van 2007 tot en met het tweede kwartaal van 2008 kinderbijslag aan appellant toe te kennen, omdat appellant niet verzekerd was krachtens de AKW.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraken van de Raad van 3 februari 2010 (LJN BL3669, e.a.). In die uitspraken heeft de Raad overwogen dat de Svb het daadwerkelijk toekennen van kinderbijslag over het vierde kwartaal van 1999 terecht bepalend heeft geacht voor de toepassing van artikel 27 van het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1999 van 24 december 1998, Stb. 746 (KB 746).
3.1. Namens appellant is aangevoerd dat hij wel verzekerd was ingevolge de AKW.
3.2. Na kennisneming van het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2011 (LJN BP4794), waarbij de Hoge Raad voor de toepassing van artikel 27 van KB 746 een theoretisch recht op kinderbijslag bepalend heeft geacht, heeft de Svb bij brief van 13 juli 2011 medegedeeld nader van oordeel te zijn dat appellant vanaf het eerste kwartaal van 2000 verzekerd is krachtens de AKW en dat het voornemen bestaat om over het derde kwartaal van 2007 tot en met het tweede kwartaal van 2008 kinderbijslag aan appellant toe te kennen mits voldaan is aan de overige voorwaarden voor het recht.
3.3. Ter zitting is door de gemachtigde van de Svb meegedeeld dat zo spoedig mogelijk al een deel van de verschuldigde kinderbijslag aan appellant betaald zal worden en dat na ontvangst van de voor enkele kinderen vereiste nadere gegevens besloten zal worden over de aanspraak op kinderbijslag voor die kinderen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat in dit geding slechts in geschil is of appellant over het derde kwartaal van 2007 tot en met het tweede kwartaal van 2008 recht heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen. Uit de brief van de Svb van 13 juli 2011 blijkt dat de Svb de weigering van kinderbijslag aan appellant over deze kwartalen op de in het bestreden besluit aangegeven grondslag niet langer handhaaft. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak en het daarbij gehandhaafde bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. De Svb dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met betrekking tot de aanspraak op kinderbijslag van appellant.
4.2. Naar aanleiding van de hiervoor onder 3.3 weergegeven mededelingen van de Svb heeft de gemachtigde van appellant verzocht om uitspraak te doen in dit geding. Onder deze omstandigheden heeft de Raad geen aanleiding gevonden de behandeling van dit geschil aan te houden in afwachting van de nader door de Svb te nemen besluiten.
5. De Raad ziet aanleiding om de Svb op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor in bezwaar, op € 644,- voor in beroep en op € 874,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.840,-;
Bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 152,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2011.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) T.J. van der Torn.
EV