ECLI:NL:CRVB:2011:BR5399
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van kinderbijslag en terugwerkende kracht in bijzondere gevallen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2011, staat de toekenning van kinderbijslag aan appellant centraal. Appellant, die sinds 21 november 1986 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft in 1989 met behoud van deze uitkering geremigreerd naar Turkije. In 2007 heeft hij kinderbijslag aangevraagd voor zijn vier kinderen, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen met het argument dat appellant niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) met ingang van het vierde kwartaal van 1999. De Svb heeft weliswaar een deel van het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de terugwerkende kracht is beperkt tot het vierde kwartaal van 1999.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij recht heeft op een langere terugwerkende kracht, verwijzend naar de bijzondere omstandigheden van zijn situatie, waaronder een langdurige WAO-procedure en een inkomen onder de minimumnorm. De Raad overweegt dat de Svb in bijzondere gevallen kan afwijken van de standaardtermijn van één jaar voor de ingangsdatum van de kinderbijslag, zoals vastgelegd in artikel 14 van de AKW. Echter, de Raad concludeert dat de Svb niet onterecht heeft gehandeld door de terugwerkende kracht te beperken tot het vierde kwartaal van 1999, aangezien appellant geen eerdere daad van 'veiligstellen' heeft kunnen aantonen dan de brief van 27 december 2000.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het veiligstellen van aanspraken en de voorwaarden waaronder de Svb kan afwijken van de standaardprocedures.