[Appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2010, 09/879 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 19 augustus 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2011. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
1.1. Appellant heeft in het verleden in Nederland werkzaamheden verricht. Vanaf 1979 heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Appellant is naar Marokko teruggekeerd. Met ingang van 29 januari 2003 is de WAO-uitkering herzien naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 17 oktober 2008 is de aan appellant toegekende kinderbijslag met ingang van het tweede kwartaal van 2008 beëindigd, omdat appellant niet langer verzekerd is voor de Algemene kinderbijslagwet (AKW).
1.2. Bij besluit van 20 december 2006 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kinderbijslag terecht met ingang van het tweede kwartaal van 2008 is beëindigd. Volgens de rechtbank heeft de Svb terecht geconcludeerd dat appellant vanaf het tweede kwartaal van 2003 geen recht meer heeft op kinderbijslag. Appellant is niet meer verzekerd voor de AKW omdat de WAO-uitkering met ingang van 29 januari 2003 minder is dan 35% van het minimumloon. De rechtbank heeft overwogen dat daarbij geen rekening dient te worden gehouden met de toeslag ingevolge de Toeslagenwet die appellant ontvangt. Verwezen is naar jurisprudentie van de Raad, waaronder de uitspraak van 26 augustus 1993, LJN AN3525. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de stelling dat appellant vanaf 2005 weer een WAO-uitkering ontvangt naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% appellant niet kan baten, omdat deze stelling geen grondslag vindt in de stukken en het recht op kinderbijslag op grond van artikel 27, tweede lid, van het Koninklijk Besluit van 24 december 1998 (KB 746) niet kan herleven.
3. Appellant heeft het standpunt ingenomen dat hij verzekerd is voor de volksverzekeringen. Hij stelt dat zijn WAO-uitkering vanaf 2005 is verhoogd naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad constateert dat appellant in hoger beroep één van de eerder naar voren gebrachte gronden heeft herhaald.
4.2. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde liggende overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname bij de rechtbank, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2011.
(get.) T.J. van der Torn.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.