ECLI:NL:CRVB:2011:BR5394
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak over kinderbijslag en de vaststelling van aanspraken door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2010, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. De Svb had bij besluit van 26 februari 2010 kinderbijslag toegekend over het tweede kwartaal van 1990 tot en met het vierde kwartaal van 1993, maar appellant stelde dat hij recht had op kinderbijslag met terugwerkende kracht vanaf 14 december 1987, de datum waarop hij zijn werkzaamheden wegens ziekte had gestaakt. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant zijn aanspraken op kinderbijslag had veiliggesteld met een brief van 21 mei 1990 en dat er geen bewijs was dat hij eerder had geïnformeerd over zijn aanvraag of procedure voor de WAO-uitkering.
Tijdens de zitting op 29 juli 2011 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de gronden die appellant in hoger beroep naar voren bracht, niet nieuw waren en geen aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad concludeerde dat de periode waarover aanspraak op kinderbijslag bestaat, door de Svb juist was vastgesteld en dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 augustus 2011.