ECLI:NL:CRVB:2011:BR5070
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 november 2010. Appellant had eerder verzet aangetekend tegen een uitspraak van de Raad van 1 april 2011, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Tijdens de zitting op 8 augustus 2011 heeft appellant verklaard dat hij op 14 maart 2011, de laatste dag waarop het griffierecht kon worden voldaan, contact heeft opgenomen met de Raad om het griffierecht te betalen. De medewerker van de Raad had hem echter meegedeeld dat de termijn voor betaling inmiddels was verstreken, waardoor appellant niet meer kon betalen.
De Raad heeft de verklaring van appellant als niet onaannemelijk beoordeeld en geconcludeerd dat het niet betalen van het griffierecht verschoonbaar moet worden geacht. Hierdoor werd het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 1 april 2011 vervalt. De Raad heeft besloten het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond en appellant de gelegenheid te geven het griffierecht binnen vier weken te voldoen. Tevens is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap veroordeeld in de proceskosten van het verzet, begroot op € 32,78 aan reiskosten van appellant.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 augustus 2011.