ECLI:NL:CRVB:2011:BR5070

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-7114 WSF-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 november 2010. Appellant had eerder verzet aangetekend tegen een uitspraak van de Raad van 1 april 2011, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Tijdens de zitting op 8 augustus 2011 heeft appellant verklaard dat hij op 14 maart 2011, de laatste dag waarop het griffierecht kon worden voldaan, contact heeft opgenomen met de Raad om het griffierecht te betalen. De medewerker van de Raad had hem echter meegedeeld dat de termijn voor betaling inmiddels was verstreken, waardoor appellant niet meer kon betalen.

De Raad heeft de verklaring van appellant als niet onaannemelijk beoordeeld en geconcludeerd dat het niet betalen van het griffierecht verschoonbaar moet worden geacht. Hierdoor werd het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 1 april 2011 vervalt. De Raad heeft besloten het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond en appellant de gelegenheid te geven het griffierecht binnen vier weken te voldoen. Tevens is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap veroordeeld in de proceskosten van het verzet, begroot op € 32,78 aan reiskosten van appellant.

Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 augustus 2011.

Uitspraak

10/7114 WSF-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 november 2010, 10/520 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: Minister)
Datum uitspraak: 15 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 1 april 2011 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 1 april 2011 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 8 augustus 2011. Appellant was aanwezig. De Minister is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 1 april 2011 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 14 februari 2011 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij op 14 maart 2011 - dat is de laatste dag waarop het verschuldigde griffierecht tijdig kon worden betaald - telefonisch contact heeft opgenomen met de Raad, omdat hij het griffierecht ter griffie van de Raad wilde storten. De betrokken medewerker van (de griffie van) de Raad heeft appellant toen medegedeeld dat de termijn voor het voldoen van het griffierecht inmiddels was verstreken, zodat betaling geen zin meer had.
De Raad acht, mede gelet op de bevindingen van een binnen de Raad ingesteld nader onderzoek, de verklaring van appellant niet onaannemelijk. Nu appellant zich binnen de gestelde termijn tot de Raad heeft gewend en hij op 14 maart 2011 het verschuldigde griffierecht nog tijdig (ter griffie) had kunnen voldoen, moet het niet betalen van het griffierecht verschoonbaar worden geacht.
Het verzet dient daarom gegrond te worden verklaard.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 1 april 2011 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Appellant zal in de gelegenheid worden gesteld het verschuldigde griffierecht binnen vier weken te voldoen.
De Raad ziet aanleiding de Minister te veroordelen in de proceskosten van het verzet, begroot op € 32,78 aan reiskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond;
Veroordeelt de Minister in de proceskosten van het verzet van appellant tot een bedrag van € 32,78.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2011.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
NK