ECLI:NL:CRVB:2011:BR5067
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 augustus 2009. De zaak betreft een verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep, dat was ingesteld door de gemachtigde van appellante, mr. L.M. Dragtenstein. De Raad had eerder, op 26 maart 2010, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante voerde aan dat de vertraging in de betaling te wijten was aan organisatorische omstandigheden, met name de verhuizing van de gemachtigde.
Tijdens de zitting op 17 augustus 2010 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet verscheen. De Raad heropende het onderzoek en stelde een vraag aan de Minister, die op 8 april 2011 werd beantwoord. Het verzet werd opnieuw behandeld op 8 augustus 2011, maar wederom verscheen de Minister niet.
De Raad oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De gemachtigde had bevestigd dat hij op tijd had kunnen betalen, maar dat de betaling te laat was gedaan. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en besloot dat het te laat betaalde griffierecht van € 110,- aan de gemachtigde van appellante zou worden terugbetaald. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.