als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet in verband met het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, voorheen de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 8 augustus 2011
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet van 3 februari 2011 heeft de Raad het beroep van appellante tegen het besluit van verweerder van 11 augustus 2010 (hierna: bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 3 februari 2011 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 4 juli 2011. Appellante was aanwezig. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De uitspraak van de Raad van 3 februari 2011 berust op de overwegingen dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De laatste dag waarop tijdig een beroepschrift kon worden ingediend, was 22 september 2010. Het beroepschrift is gedateerd 10 oktober 2010 en is op 12 oktober 2010 bij verweerder ontvangen. Verweerder heeft het beroepschrift doorgezonden aan de Raad, waar het op 21 oktober 2010 is ontvangen.
In het verzetschrift heeft appellante aangegeven dat zij door ziekte niet in staat is geweest om tijdig te reageren op het bestreden besluit. Daarbij heeft appellante een verklaring van haar huisarts W. van Doorn overgelegd. Ter zitting heeft appellante verklaard dat zij in de zomer van 2010 twee maal een inzinking heeft gehad in verband met de extreme warmte en dat zij last heeft gehad van een lage bloeddruk. Appellante was in verband met de vakantieperiode en haar ziekte bovendien niet in staat om contact op te nemen met de stichting Pelita voor overleg.
De Raad stelt vast dat in de verklaring van de huisarts van appellante weliswaar wordt vermeld dat appellante in de zomer van 2010 langere tijd zorg nodig heeft gehad in verband met ziekte en algehele malaiseverschijnselen, maar dat uit deze - ongedetailleerde - verklaring niet kan worden afgeleid dat appellante de gehele beroepstermijn buiten staat is geweest om een beroepschrift in te (laten) dienen. Uit hetgeen appellante ter zitting heeft verklaard, kan dit evenmin worden afgeleid.
Dit betekent dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2011.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.