ECLI:NL:CRVB:2011:BR4030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4080 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van psychische klachten en mantelzorgtaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die zijn beroep tegen een eerder besluit van het College ongegrond had verklaard. Het College had appellant de volledige arbeidsverplichtingen opgelegd zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant stelde dat hij vanwege psychische klachten en de zorg voor zijn echtgenote niet in staat was om aan deze verplichtingen te voldoen.

De Raad oordeelde dat het College onvoldoende rekening had gehouden met de psychische klachten van appellant, die uit de adviezen van WOSM naar voren kwamen. De Raad concludeerde dat appellant niet te verwaarlozen psychische klachten had en dat zijn kansen op de arbeidsmarkt zonder intensieve begeleiding beperkt waren. Bovendien had het College erkend dat appellant eerst een voorzieningstraject moest doorlopen om beter voorbereid te zijn op de reguliere arbeidsmarkt. Gezien deze omstandigheden had het College appellant niet de volledige arbeidsverplichting kunnen opleggen en had het hem tijdelijk van deze verplichting moeten ontheffen.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van appellant werd gegrond verklaard en het besluit van het College werd vernietigd voor zover het betrekking had op de arbeidsverplichtingen. De Raad veroordeelde het College tot vergoeding van de kosten die appellant had gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep, en bepaalde dat het College het griffierecht aan appellant moest vergoeden.

Uitspraak

10/4080 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 juni 2010, 09/7632 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2011. Voor appellant is verschenen mr. Boumanjal. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. W. Thijssen, werkzaam bij de gemeente Gouda.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 14 februari 2008 heeft het College, na ingewonnen medisch en arbeidskundig advies van WOSM, aan appellant weer de volledige verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) opgelegd. Bij besluit van
23 september 2009 is het daartegen gemaakte bezwaar - uiteindelijk - ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat er geen dringende redenen zijn om appellant geheel of gedeeltelijk te ontheffen van de arbeidsverplichtingen en dat in voldoende mate rekening is gehouden met zijn zorgtaken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 23 september 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de medisch adviseur van het College onvoldoende aandacht heeft geschonken aan de psychische klachten van appellant en voorts dat appellant thuis “de handen vol” heeft aan de zorg voor zijn echtgenote, zodat voldaan is aan het criterium mantelzorg, dat op zichzelf een grond vormt voor ontheffing van de verplichtingen genoemd in artikel 9 van de WWB.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB is belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar vanaf de dag van melding, als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de WWB kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van en verplichting als bedoeld in het eerste lid.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College op goede gronden heeft besloten appellant niet (langer) te ontheffen van de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Hetgeen appellant heeft gesteld ten aanzien van door hem te verlenen mantelzorg aan zijn echtgenote en het daarmee gemoeide tijdsbeslag kan daaraan niet afdoen, reeds omdat dit op geen enkele wijze met objectieve medische gegevens of anderszins is gestaafd.
4.4. Anders dan de rechtbank volgt de Raad het College niet wat betreft het opleggen van de volledige arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Naar het oordeel van de Raad komt uit de adviezen van WOSM naar voren dat appellant niet te verwaarlozen psychische klachten heeft en dat zijn arbeidsmarkt-kansen zonder intensieve begeleiding beperkt zijn. Voorts blijkt uit door appellant in hoger beroep overgelegde nadere medische rapportage dat appellant - ook reeds ten tijde in geding - serieuze hypochondrische en angstklachten had met agorafobie. Daarnaast heeft het College het kennelijk ook zelf nodig geacht dat appellant eerst een voorzieningstraject volgde om hem beter toe te rusten voor de reguliere arbeidsmarkt. Gelet hierop had het College aan appellant ten tijde in geding nog niet de volledige arbeidsverplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kunnen opleggen en had het appellant tijdelijk van die verplichting dienen te ontheffen.
4.5. De rechtbank heeft dit niet onderkend zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 23 september 2009 vernietigen voor zover dat ziet op het opleggen van de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB en het besluit van 14 februari 2008 in zoverre herroepen.
4.6. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep slaagt voor zover dat ziet op de weigering om appellant tijdelijk te ontheffen van de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB.
5. De Raad ziet aanleiding het College te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, in beroep en in hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in bezwaar, op € 874,-- in beroep en op € 874,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 23 september 2009 voor zover daarbij geen ontheffing is verleend van de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB;
Herroept het besluit van 14 februari 2008 in zoverre;
Veroordeelt het College in de kosten van appellant tot en bedrag van € 2.392,--;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 151,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) B. Bekkers.
HD