ECLI:NL:CRVB:2011:BR3562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4595 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vliegtoelage aan militairen en de vereisten voor aanwijzing als lid van een vliegtuigbemanning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep van appellant, die een verzoek had ingediend om als lid van een vliegtuigbemanning te worden aangewezen, teneinde aanspraak te maken op een vliegtoelage. Appellant vervulde vanaf 1 februari 2005 de functie van Commandant Marinebasis Parera en kreeg op 1 februari 2006 de nevenfunctie van Commandant van het marinevliegkamp Hato (C-Hato) toegewezen. De commandant van de Zeestrijdkrachten heeft het verzoek van appellant om een vliegtoelage afgewezen, omdat hij niet voldeed aan de vereisten voor aanwijzing als lid van een vliegtuigbemanning. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar de Raad heeft in hoger beroep geoordeeld dat de rechtbank niet had moeten oordelen over het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat de commandant tijdig een besluit had genomen en dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de vliegtoelage. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze niet was beslist op het beroep tegen het uitblijven van een beslissing, het beroep niet-ontvankelijk verklaard en de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigd. Tevens is de commandant veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 80,50.

Uitspraak

09/4595 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 juli 2009, 08/6271 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Commandant der Zeestrijdkrachten (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 21 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. O.W. Borgeld, juridisch adviseur te Bentveld. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.P. Jellema, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant vervulde met ingang van 1 februari 2005 de functie Commandant Marinebasis Parera, tevens Hoofd Afdeling Faciliteren, Curaçao. Als gevolg van een reorganisatie in het Caribisch gebied zijn onder andere de taken behorende bij de functie van Commandant van het marinevliegkamp Hato (hierna: C-Hato) Curaçao met ingang van 1 juli 2005 (gedeeltelijk) herverdeeld. Bij Bekendmaking CZMCARIB van 9 februari 2006 is te kennen gegeven dat gebleken is dat invulling van de functie van C-Hato in sommige gevallen noodzakelijk is, en is aan appellant met ingang van 1 februari 2006 de functie van C-Hato als nevenfunctie toegewezen.
1.2. Bij brief van 26 januari 2007 heeft appellant verzocht hem naar aanleiding van zijn nevenfunctie aan te wijzen als lid van een vliegtuigbemanning, teneinde aanspraak te kunnen maken op een vliegtoelage.
1.3. Bij besluit van 5 juli 2007 heeft de commandant dit verzoek afgewezen. Voor de (aangepaste) functie van C-Hato is het niet noodzakelijk te beschikken over parate, exacte en actuele kennis van en inzicht in vliegoperaties. Degene die de functie vervult wordt daarom niet aangewezen als lid van een vliegtuigbemanning. Er kan dus geen vliegtoelage worden toegekend, aldus de commandant.
1.4. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juli 2007 is bij besluit van 20 juni 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.5. Op 22 augustus 2008 heeft appellant beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het onder 1.4 genoemde bezwaar.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak - met toewijzing van proceskosten en griffierecht - het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe is overwogen dat - voor zover hier van belang - het verzoek van appellant op goede gronden is afgewezen, omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld voor aanwijzing als lid van een vliegtuigbemanning.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Appellant heeft naar voren gebracht dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het onder 1.4 genoemde bezwaar niet heeft behandeld. De commandant heeft zich op het standpunt gesteld dat tijdig een besluit op het bezwaar van appellant is genomen, namelijk het bestreden besluit, en dat dit op diezelfde datum aan de gemachtigde van appellant is verzonden. De gemachtigde van appellant heeft aangegeven dit besluit toen niet te hebben ontvangen. De Raad stelt vast dat het hier een niet per aangetekende post verzonden besluit betreft, zodat het in beginsel aan de commandant is om de datum van de - juiste - verzending aannemelijk te maken. De commandant is hierin geslaagd. Het besluit is voorzien van de juiste adressering. Gelet op het op het besluit geplaatste datumstempel en de daarbij aansluitende, door de commandant overgelegde, verzendadministratie, acht de Raad aannemelijk dat het besluit daadwerkelijk op 20 juni 2008 naar het juiste adres is verzonden, waarmee het besluit in werking is getreden. Er is dus geen sprake van een niet tijdig beslissen op het bezwaar van appellant.
3.2. Nu echter de rechtbank hierover geen oordeel heeft uitgesproken, komt de aangevallen uitspraak, voor zover niet is beslist op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het onder 1.4 genoemde bezwaar, voor vernietiging in aanmerking.
De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, dit beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.3. Voor het overige is het hoger beroep gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Partijen zijn nog (slechts) verdeeld over het antwoord op de vraag of appellant gedurende de periode van 1 juli 2005 tot 21 november 2006 voldeed aan de in de regelgeving gestelde voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een vliegtoelage. Hierover overweegt de Raad het volgende.
3.4. Uit de van toepassing zijnde regelgeving, zoals op juiste wijze vermeld in de aangevallen uitspraak, volgt dat de luchtvarende die lid is van een vliegtuigbemanning aanspraak heeft op een vliegtoelage. Voor aanwijzing als lid van een vliegtuigbemanning komen in aanmerking
- voor zover hier van belang - gebrevetteerde militairen der zeemacht die een functie vervullen waarvoor parate, exacte en actuele kennis van en inzicht in vliegoperaties noodzakelijk is.
3.5. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat ten tijde hier in geding sprake was van een reorganisatie in het Caribisch gebied, die er onder meer op was gericht dat het marinevliegkamp Hato in gebruik zou worden gegeven aan de kustwacht van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: KWNA&A). Om die reden is besloten de functie van C-Hato per 1 juli 2005 niet meer te vervullen (“op non-actief te stellen”). In de praktijk bleek evenwel toch nog behoefte te bestaan aan een functionaris die enkele bevoegdheden op het gebied van de bedrijfsvoering van de C-Hato kon uitoefenen. Ter oplossing van die kwestie is een deel van de werkzaamheden op bedoeld gebied van de functie van C-Hato, gedurende de interimperiode tot de overdracht van Hato aan de KWNA&A, aan appellant in nevenfunctie toegewezen. Voor zover appellant die taken, voorafgaande aan de formele toewijzing per 1 februari 2006, reeds informeel vervulde, komt uit zijn eigen verklaring naar voren dat dit niet eerder dan in oktober 2005 een aanvang heeft genomen.
3.6. De Raad stelt vast dat voor de nevenfunctie van C-Hato, zoals uitgeoefend door appellant, geen functiebeschrijving is opgesteld. Gelet evenwel op de verklaringen van commandeur F. Sijtsma (ten tijde in geding commandant der zeemacht in het Caribisch gebied en commandant van de KWNA&A) betrof deze nevenfunctie van C-Hato, zoals door appellant uitgeoefend, hoofdzakelijk een facilitaire en geen operationele functie. De verantwoordelijkheid van het inhoudelijk aansturen van vliegoperaties lag bij het Hoofd Afdeling Operaties CZMCARIB (hierna: HAOPS). De toenmalige HAOPS, KLTZ Rozenburg, geeft in zijn verklaring aan dat HAOPS verantwoordelijk is voor de operationele processen, waaraan inhoud wordt gegeven door het aansturen van de operationele eenheden. Daarnaast is die functionaris verantwoordelijk voor het plannen en uitvoeren van operaties en oefeningen door het aansturen van operationele maritieme land- en luchteenheden. Niet verantwoordelijk was de HAOPS voor de werkzaamheden die moeten garanderen dat het vliegveld, het vliegtuig en de vliegtuigbemanning op de juiste wijze kunnen worden gebruikt voor operationele taken. Deze verklaringen, in onderling verband bezien, bieden voldoende steun aan het standpunt van de commandant dat appellant voor zijn nevenfunctie van C-Hato niet over de voor een aanwijzing als lid van een vliegtuigbemanning benodigde parate, exacte en actuele kennis van en inzicht in vliegoperaties diende te beschikken.
Aanwijzing als lid van een vliegtuigbemanning was daarmee - zoals Sijtsma ook uitdrukkelijk heeft verklaard - niet aan de orde.
3.7. Gelet op vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat appellant niet voldeed aan de in de regelgeving gestelde voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een vliegtoelage. De aangevallen uitspraak moet dus in zoverre worden bevestigd.
4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding de commandant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 80,50 aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin niet is beslist op het beroep tegen het uitblijven van een beslissing van de commandant op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juli 2007;
Verklaart dat beroep niet-ontvankelijk;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
Veroordeelt de commandant in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 80,50;
Bepaalt dat de commandant aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 223,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en H.C.P. Venema en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2011.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M.C. Nijholt.
HD