ECLI:NL:CRVB:2011:BR1542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1331 ZW + 10/6960 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op uitkeringen na Bellse paralyse

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van appellante voor haar arbeid en haar recht op ziekengeld en WIA-uitkering. Appellante, die als verkoopmedewerkster werkte, had zich ziek gemeld met klachten die voortvloeiden uit een Bellse paralyse en andere fysieke en psychische klachten. De Raad heeft de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld, die hadden vastgesteld dat appellante niet meer ongeschikt was voor haar arbeid en dat zij de wachttijd voor de WIA-uitkering niet had vervuld.

De bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp heeft appellante onderzocht en geconcludeerd dat de Bellse paralyse de arbeidsbelastbaarheid nauwelijks beïnvloedt. De klachten aan de rechterarm en -been waren niet objectiveerbaar en de psychische klachten konden niet worden herleid naar een psychische stoornis. De Raad heeft de conclusies van Waasdorp onderschreven en geen aanleiding gezien om een medisch deskundige te raadplegen, ondanks het verzoek van appellante.

De rechtbank Roermond had eerder de beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraken bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat appellante niet onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt was geweest en dat zij op 6 augustus 2009 de wachttijd voor de WIA-uitkering niet had vervuld. De Raad heeft geen proceskosten toegewezen aan een van de partijen.

Uitspraak

10/1331 ZW
10/6960 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Roermond van 21 januari 2009, 09/1195 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 24 november 2010, 10/412 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat te Roermond, tegen de aangevallen uitspraken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was laatstelijk werkzaam als verkoopmedewerkster voor 40 uur per week. Met ingang van 30 april 2007 is haar een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft zij zich met ingang van 9 augustus 2007 ziek gemeld met diverse klachten.
2.1. Bij besluit van 4 mei 2009 is aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van die dag geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet, omdat zij op en na deze datum niet meer ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid. Bij besluit van 9 juli 2007 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 mei 2009 ongegrond verklaard.
2.2. Bij besluit van 23 september 2009 heeft het Uwv de aanvraag van appellante om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 6 augustus 2009 afgewezen, omdat de wachttijd niet is vervuld. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante vóór het einde van de wachttijd geschikt is te achten tot het verrichten van haar arbeid. Bij besluit van 23 februari 2010 (hierna: bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 september 2009 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten bij de aangevallen uitspraken ongegrond verklaard.
4. De Raad overweegt het volgende.
10/1331 ZW
4.1. Appellante heeft aangevoerd dat zij ongeschikt is voor haar arbeid vanwege een aangezichtsverlamming (Bellse paralyse). Tevens heeft zij aangegeven klachten te hebben van gevoelloosheid met name in de rechter helft van haar lichaam. Ook heeft zij psychische klachten. De verzekeringsarts heeft met inachtneming van de beschikbare informatie van de behandelend sector bij zijn onderzoek op 4 mei 2009 vastgesteld dat appellante beperkingen heeft van fysieke en psychische aard, maar dat deze beperkingen niet van dusdanige aard en omvang zijn dat zij niet in staat zou zijn haar laatst verrichte werkzaamheden uit te oefenen.
4.2. Bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp heeft appellante op 6 juli 2009 onderzocht, op 8 juli 2009 telefonisch overleg gehad met de huisarts en op grond van zijn bevindingen te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met de conclusies van de verzekeringsarts. Daarbij heeft Waasdorp uiteengezet dat een Bellse paralyse op zich de arbeidsbelastbaarheid nauwelijks zal beïnvloeden, omdat de verschijnselen zich alleen voordoen in het gelaat. Bij appellante zijn de verschijnselen door behandeling zodanig gering dat er voor anderen (klanten) geen heel opvallende afwijkingen te zien zijn. De klachten aan de rechterarm en -been zijn niet objectiveerbaar en de psychische klachten zijn niet te herleiden naar een psychische stoornis. Naar aanleiding van de door appellante bij de rechtbank ingebrachte informatie heeft Waasdorp in zijn rapport van
11 januari 2010 uiteen gezet dat deze medische gegevens de al langer bekend zijnde medische feiten beschrijven en dat deze inlichtingen geen lichamelijke verklaring voor het klachtenpatroon opleveren.
4.3. De Raad acht de conclusies van Waasdorp voldoende onderbouwd en ziet in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, maar zonder medische onderbouwing is gebleven, dan ook geen reden om het oordeel van de rechtbank, dat de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen, niet te onderschrijven. Hieruit volgt dat de Raad geen aanleiding ziet voor het raadplegen van een medisch deskundige, zoals namens appellante is verzocht.
4.4. Aangevallen uitspraak 1 komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
10/6960 WIA
4.5. Aan bestreden besluit 2 ligt ten grondslag dat de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen ten aanzien van de geschiktheid van appellante voor het verrichten van haar arbeid met ingang van 4 mei 2009 ook gelden voor het tijdvak tot
6 augustus 2009.
4.6. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in 4.1, 4.2 en 4.3 ziet de Raad geen aanleiding het standpunt dat appellante niet onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest sinds 9 augustus 2007 voor onjuist te houden. De Raad onderschrijft dan ook de conclusie van het Uwv dat appellante op 6 augustus 2009 de wachttijd niet heeft vervuld. In hetgeen namens appellante hiertegen is aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen.
4.7. Ook aangevallen uitspraak 2 komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding om een der partijen te veroordelen tot betaling van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK